Les 5: werkwoordspelling

Persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd)
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
(voltooid deelwoord als) bijvoeglijk naamwoord
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd)
Infinitief
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
(voltooid deelwoord als) bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Welkom terug allemaal
Vandaag in de les:

10 minuten lezen.
Maken we een begin met werkwoordspelling.



timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Taalvoutjes. Wat is hier fout?

Slide 4 - Tekstslide

Taalvoutjes. Wat is hier fout?

Slide 5 - Tekstslide

Taalvoutjes. Wat is hier fout?

Slide 6 - Tekstslide

Probeer jij spelfouten te vermijden?
A
Eigenlijk alleen als dat voor school moet.
B
Nee, waarom zou ik?
C
Ja, ik probeer er zelfs op te letten als ik met vrienden app!

Slide 7 - Quizvraag

Welke redenen kun je bedenken om correct te willen spellen?

Slide 8 - Woordweb

Werkwoorden
Wat zijn werkwoorden precies?

En wat is de stam van een werkwoord?





Slide 9 - Tekstslide

Infinitief
De infinitief is het hele werkwoord. Denk aan fietsen, lopen en bouwen.

In het woordenboek vind je alleen de hele werkwoorden.
Daarom noemen ze het hele werkwoord ook wel de woordenboekvorm. 

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud.
Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoord vervoegen
enkelvoud stam ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud stam + t jij/u loopt, hij/zij/het loopt
meervoud hele werkwoord wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 11 - Tekstslide

Verschil stam / ik-vorm
Infinitief
Stam
Ik-vorm
vinden
vind
vind
lopen
lop
loop
verhuizen
verhuiz
verhuis
rennen
renn
ren
beloven
belov
beloof
praten
prat
praat
gamen
gam
game
krabben
krabb
krab

Slide 12 - Tekstslide

Verschil stam / ik-vorm
Verhuizen
stam = verhuiz
ik-vorm = verhuis

Ik ben verhuis...
Voor de regel van 't eX-KoFSCHiP gebruik je altijd de stam
--> Ik ben verhuisD

Slide 13 - Tekstslide

Tijd om jullie kennis op de proef te stellen... 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een andere naam voor 'het hele werkwoord'?

Slide 15 - Open vraag

Wat moet je met het infinitief doen om de stam van een werkwoord te krijgen?
A
De laatste lettergreep van het werkwoord afhalen.
B
Het infinitief is de stam. Je doet dus niets.
C
-en van het werkwoord afhalen.

Slide 16 - Quizvraag

Dus wat is de stam van het werkwoord 'snijden'?
A
Snijd
B
Snij
C
Snijden
D
Snijdt

Slide 17 - Quizvraag

Onderwerp
Onderwerp
Ik
Wij
Jij
Jullie
Hij, zij, het
Zij
Tegenwoordige tijd
Infinitief
Infinitief
Infinitief
Stam+t
Stam+t
Stam

Slide 18 - Sleepvraag

Enkelvoud
Meervoud
Ik
Wij
Jij
Jullie
Hij, zij, het
Zij
Verleden tijd
Stam+te/de
Stam+te/de
Stam+te/de
Stam+ten/den
Stam+ten/den
Stam+ten/den

Slide 19 - Sleepvraag

Huh, hoe weet je dan of je voor -te of -de moet kiezen?

Slide 20 - Open vraag

't kofschip
t Kofschip is een ezelsbruggetje om te bepalen of er een d of een t achter een werkwoord komt in de verleden tijd (het gebeurde) of de voltooide tijd (het is gebeurd).

Je gebruikt het ezelsbruggetje als volgt:

Slide 21 - Tekstslide

't Kofschip

Slide 22 - Tekstslide

't Kofschip
Wanneer de stam (het hele werkwoord zonder -en) eindigt op één van de medeklinkers uit ‘t kofschip, vervoeg je het werkwoord met -te. Alle andere werkwoorden krijgen de uitgang -de.

Nu weet je ook hoe het voltooid deelwoord eruit komt te zien. Deze krijgt namelijk dezelfde -t of -d als uitgang. Neem bijvoorbeeld het werkwoord ‘harken’. De stam daarvan is ‘hark’. De ‘k’ zit in ‘t kofschip en dus krijgen we: zij harkte de tuin en zij heeft de tuin geharkt.

Slide 23 - Tekstslide

't Kofschip heb je niet alleen nodig bij het vervoegen van werkwoorden in de verleden tijd.
Bij welk soort werkwoord heb je dit ezelsbruggetje ook nodig?
A
De persoonsvorm
B
Het voltooid deelwoord
C
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
D
Hulpwerkwoorden

Slide 24 - Quizvraag

Ik mijn drankje opgedronken.

Slide 25 - Tekstslide

Wat klopt er niet aan de zin op de voorgaande dia?

Slide 26 - Open vraag

Ik heb mijn drankje opgedronken.

Slide 27 - Tekstslide

Wat hoort bij de persoonsvorm?
De persoonsvorm

Maar één per zin
Meerdere per zin 
Kan je vinden door de zin in een andere tijd te zetten.
Is altijd een vervoeging van het werkwoord 'zijn'.
Hoort in iedere zin.
Verandert mee met het onderwerp.

Slide 28 - Sleepvraag

Aan de slag/huiswerk
Ga naar Learnbeat en log in
Ga naar Blok 1, 1.3 Spelling, B Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Maak vraag 1 t/m 10, 13

Slide 29 - Tekstslide