Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herhaling grammatica woordsoorten - deel 2
Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag: herhaling woordsoorten.
1 / 23
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
23 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag: herhaling woordsoorten.
Slide 1 - Tekstslide
In deze les
Grammatica woordsoorten
Herhaling theorie + quizvragen
Pak je laptop en ga naar LessonUp!
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Woorden van een zin verdelen in woordsoorten
Je benoemt elk woord afzonderlijk
Het gaat om de functie van het woord in de zin: niet om de betekenis
Slide 3 - Tekstslide
Er zijn 4 lidwoorden in het Nederlands
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
Slide 5 - Sleepvraag
Zelfstandig naamwoord (ZN)
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Het heeft vaak een vorm voor enkelvoud en meervoud.
Een eigennaam is ook een ZN.
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over het ZN.
Kan voor of achter het ZN staan.
Het BN heeft vaak een korte en een lange vorm (met -e).
Een BN kent meestal de trappen van vergelijking.
Een stoffelijk BN zegt van welk materiaal iets gemaakt is.
Slide 6 - Tekstslide
Lidwoord (LW)
De, het = bepaald lidwoord.
(Het is
bepaald
, staat vast, wanneer je
de
of
het
gebruikt.)
Een = onbepaald lidwoord.
(
Onbepaald
omdat je
een
zowel voor een
de
- als een
het
-woord kunt zetten.)
Slide 7 - Tekstslide
"Ik zag twee vliegen vliegen."
Hoeveel werkwoorden in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 8 - Quizvraag
Welk werkwoord hoort niet in het rijtje thuis?
A
eten
B
fietsen
C
zijn
D
schrijven
Slide 9 - Quizvraag
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Heeft een duidelijke betekenis.
In elke zin zit
altijd
één
ZWW.
Bij meerdere werkwoorden in een zin, staat het ZWW meestal achteraan.
Hulpwerkwoord (HWW)
Heeft een minder duidelijke betekenis.
Niet elke zin bevat een HWW.
Er kunnen meer HWW's in
een zin voorkomen.
Bij de bakker
koop
ik gebak.
Ik
heb
gebak
gekocht
bij de bakker.
Ik
zou
ook brood
hebben kunnen
kopen
bij de bakker.
Slide 10 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden (VNW)
Een VNW verwijst naar iets of iemand, zonder het te benoemen. Er zijn veel soorten VNW's, deze moet je kennen:
- Aanwijzend voornaamwoord (Aanw.vnw)
- Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
De VNW's kun je grotendeels uit je hoofd leren, maar kijk altijd of het VNW ook die functie in de zin heeft.
Slide 11 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Wijst iets of iemand aan.
Deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Staat meestal aan het begin van een vraag of een zin die gemaakt is van een vraag.
Wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Slide 12 - Tekstslide
Waar kan de vogel zitten?
[...] de kooi.
timer
1:00
Slide 13 - Open vraag
Voornaamwoorden
Voorzetsel (VZ)
Geeft een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Staat meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord.
Een VZ kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan.
Een VZ kan deel zijn van een vaste combinatie of uitdrukking.
Let op bij scheidbare werkwoorden:
hij geeft uit
->
uit
is deel van het werkwoord
uitgeven
en dus geen VZ. Dit zijn bijwoorden.
Slide 14 - Tekstslide
1 Dat is een goed hockeyteam.
2 De spelers kunnen goed hockeyen.
Benoem de woordsoort van 'goed' in beide zinnen.
A
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
B
1 bijwoord 2 bijwoord
C
1 bijvoeglijk naamwoord 2 bijwoord
D
1 bijwoord 2 bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quizvraag
Voornaamwoorden
Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
- Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
- Plaats (er, nergens, overal)
- Zekerheid (vast, absoluut)
- Ontkenning (niet, nooit)
Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer)
Een bijwoord kan iets zeggen over een ander woord:
- Werkwoord (Jip hockeyt
goed
)
- Bijvoeglijk naamwoord (Jip heeft een
heel
mooie hockeystick)
- Ander bijwoord (Jip kan ook
bijzonder
snel rennen)
Een BW zegt niet iets over een ZN (dan is het een BN)
Slide 16 - Tekstslide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Aanwijzend voor-
naamwoord
Vragend voor-
naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
De
klantenservice
wordt
momenteel
overspoeld
door
telefoontjes
van
ontevreden
klanten.
Slide 17 - Sleepvraag
De klantenservice wordt momenteel overspoeld door klachten van ontevreden klanten.
de = blw ontevreden = bn
klantenservice = zn klanten = zn
wordt = hww
momenteel = bw
overspoeld = zww
door = vz
klachten = zn
van = vz
Slide 18 - Tekstslide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Aanwijzend voor-
naamwoord
Vragend voor-
naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
Welke
dj
treedt
morgen
hier
op
tijdens
het
festival?
Slide 19 - Sleepvraag
Welke dj treedt hier morgen op tijdens het festival?
welke = vr. vnw festival = zn
dj = zn
treedt = zww
hier = bw
morgen = bw
op = bw (optreden)
tijdens = vz
het = blw
Slide 20 - Tekstslide
Sleep elk woord naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Onbepaald lidwoord
Bepaald lidwoord
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerk-
woord
Aanwijzend voor-
naamwoord
Vragend voor-
naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
Hoe
kunnen
de
ontsnapte
gevangenen
uit
Alcatraz
de
oever
ooit
bereikt
hebben?
Slide 21 - Sleepvraag
Hoe kunnen de ontsnapte gevangenen uit Alcatraz de oever ooit bereikt hebben?
hoe = bw oever = zn
kunnen = hww ooit = bw
de = blw bereikt = zww
ontsnapte = bn hebben = hww
gevangenen = zn
uit = vz
Alcatraz = zn (eigennaam)
de = blw
Slide 22 - Tekstslide
Einde
Slide 23 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
Juni 2023
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1H
Juni 2023
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Woordsoorten herhaling en verdieping
Januari 2021
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1H
November 2022
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
1 Woordsoorten klas 1
Januari 2023
- Les met
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 1V
April 2020
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Alle woordsoorten klas 2
Juli 2022
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Grammatica klas 2
Juli 2024
- Les met
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1