Unit 1 & 2 Mavo 3

Je gebruikt de Past Simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Je gebruikt de Past Simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is

Slide 1 - Quizvraag


Wat is de Past Simple van go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 2 - Quizvraag


Wat is de Past Simple van see
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 3 - Quizvraag

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 4 - Open vraag

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 5 - Open vraag


Wat is de Past Simple van help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 6 - Quizvraag


Wat is de Past Simple van study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 7 - Quizvraag


I ..... a sandwich yesterday.
A
eat
B
drink
C
drank
D
ate

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
stam + ED
B
het derde rijtje van de irregular verbs
C
stam + S bij he / she / it
D
has / have + voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

I lived in Stein
I have lived in Stein
Present Perfect
Past Simple

Slide 10 - Sleepvraag

Present perfect:
I ...... (read)
A
I read
B
I have read

Slide 11 - Quizvraag

Present perfect:
She .... (be)
A
She was
B
She has been

Slide 12 - Quizvraag

Zet deze zin in de present perfect:
Rebecca .... (to go) bed
A
Rebecca goes to bed
B
Rebecca is going to bed
C
Rebecca went to bed
D
Rebecca has gone to bed

Slide 13 - Quizvraag

Maak present perfect:
I ..... ( to eat) an apple.
A
did eat
B
has eat
C
have eaten
D
am going to eat

Slide 14 - Quizvraag

SOME / ANY

SOME en ANY betekenen beide:

  • enkele
  • wat 
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)
                                                                           Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
                                                                     Every day I buy some sweets in the canteen.
                                                           Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
                                                                        My brother can't eat any nuts, he's allergic.


Slide 15 - Tekstslide

SOME / ANY
Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 
maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 16 - Tekstslide

Daffy has some money.
Patrick doesn't have any money.

Slide 17 - Tekstslide

We don't have ___ bread.
A
some
B
any

Slide 18 - Quizvraag

Would you like ___ to drink?
A
something
B
anything

Slide 19 - Quizvraag

He needs to do ___ homework.
A
some
B
any

Slide 20 - Quizvraag

They never listen to ____.
A
someone
B
anyone

Slide 21 - Quizvraag

I learnt ___ new things today.
A
some
B
any

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
This is my fathers car.
B
This is my fathers' car.
C
This is my father's car.
D
This is my fathers his car

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf het bezit.
The … (children) playground is nearby.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de goede vorm van het bezit?
A
ladies's hats
B
ladys hats
C
ladies hats
D
ladies' hats

Slide 25 - Quizvraag

Schrijf het bezit.
My ... (parents) car is brand new.


Slide 26 - Open vraag


De band van mijn auto is lek.
A
My car's tyre is flat
B
The tyre of my car is flat

Slide 27 - Quizvraag

He has a ..... sweets left.
A
few
B
little

Slide 28 - Quizvraag

Do you have .... sugar in your tea?
A
many
B
much

Slide 29 - Quizvraag

He told me .... jokes.
A
much
B
many

Slide 30 - Quizvraag

I have .... money left.
A
few
B
little

Slide 31 - Quizvraag

I only have ____ money left.
A
a little
B
a few

Slide 32 - Quizvraag

He is a good singer, …………?
A
is he
B
isn't he
C
he is
D
he isn't

Slide 33 - Quizvraag

You're a big fan,.....?
A
are you
B
aren't you
C
you are
D
you aren't

Slide 34 - Quizvraag

You walk an hour every day, ……?
A
do you
B
don't you
C
walk you
D
walken't you

Slide 35 - Quizvraag

Janice doesn't like you, ……..?
A
does she
B
doesn't she
C
she does
D
she doesn't

Slide 36 - Quizvraag

He didn't tell you he is back, ………?
A
did he
B
didn't he
C
he did
D
he didn't

Slide 37 - Quizvraag