Recap theme 1 and 2 H2


Theme 1 and 2
Grammar
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Theme 1 and 2
Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

I


He/She/It
You

We

They
was
Were

Slide 3 - Sleepvraag

She ... the best singer ever.
A
was
B
were

Slide 4 - Quizvraag

The boys ___ gaming.
A
was
B
were

Slide 5 - Quizvraag

Past simple

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de past simple?
 Je gebruikt de past simple als iets in het verleden gebeurd 
Stam + ed
Stam is de werkwoord zonder to ( to play )
Voorbeeld: I (play) in the park yesterday
I played in the park yesterday
Bij alle vervoegingen is dit hetzelfde. We played, I played, he/she/it played etc. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitzonderingen 
werkwoorden eindigen op a/e
enkel –d toevoegen
I loved broccoli
Stam eindigt normaal op –y
de y weglaten en –ied toevoegen
I hurried......
Werkwoorden die op –el eindigen
verdubbeling van de L
I travelled......
Werkwoord met twee lettergrepen waar de klemtoon op de laatste lettergreep valt.
de laatste letter verdubbeld
I admitted .....
Werkwoord met één lettergreep en één korte klinker ( a e i o u ).
de laatste letter verdubbeld
I ripped .....

Slide 8 - Tekstslide

I ........... my grandparents last weekend.
A
visitted
B
visited

Slide 9 - Quizvraag

He .......... working on his PO this weekend and felt he was finished.
A
stopped
B
stoped

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Irregular verb list
Check the list in your book on p.215

Slide 12 - Tekstslide

She ...... home late last night.
A
getted
B
got

Slide 13 - Quizvraag

They .......... he was not going to V2, however he made it.
A
said
B
sayed

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Past Simple: Questions
Bij alle werkwoorden:
Did + onderwerp + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!
Examples:
Did you go?
Did she see?
Did they find?

Slide 18 - Tekstslide

........ a cake?
A
Did he bake
B
Did he baked
C
Does he baked
D
Baked he

Slide 19 - Quizvraag

What ...... last weekend?
A
did you
B
you did
C
did you did
D
did you do

Slide 20 - Quizvraag

Make a question:
They collected postcards.

Slide 21 - Open vraag

Make a question:
He brought his friend.

Slide 22 - Open vraag

Make a question:
She was sick.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Past Simple: Negations
Bij alle werkwoorden:
Onderwerp + didn't + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!!
Examples:
I didn't go
He didn't see
We didn't find

Slide 26 - Tekstslide

..... to Spain last summer.
A
I not go
B
I not went
C
I didn't go
D
I didn't went

Slide 27 - Quizvraag

Make negative:
They collected postcards.

Slide 28 - Open vraag

Make negative:
He brought his friend.

Slide 29 - Open vraag

Make negative:
She was sick.

Slide 30 - Open vraag

De regel van de Past Simple
rww + (e)d


bijv:
work   --> worked
dance --> danced
oww + 2e kolom

bijv.:
eat - ate - eaten
see - saw - seen

Slide 31 - Tekstslide

De regel van de
Past Continuous


  1. was / were
  2. ww+ing

Slide 32 - Tekstslide

PAST CONTINUOUS & PAST SIMPLE

Als ze samen in een zin staan dan:


  • geeft de Past Continuous de langer durende actie aan
  • geeft de Past Simple de korter durende actie aan



Slide 33 - Tekstslide

EVEN OEFENEN!
Bijvoorbeeld:
We ___________ (watch) tv when my uncle ______ (call).

Je typt dan:

Slide 34 - Tekstslide

EVEN OEFENEN!
Bijvoorbeeld:
We ___________ (watch) tv when my uncle ______ (call).

Je typt dan:
were watching called

Slide 35 - Tekstslide

My uncle accidently ....... (to stand) on the cat when he ............ (to paint) the house.

Slide 36 - Open vraag

Adriana ........... (to relax) in the garden when she ........ (to have) an idea.

Slide 37 - Open vraag

We ....... (to do) the dishes when it ......... (to start) raining heavily.

Slide 38 - Open vraag

I ...... (to get) dressed when you ......... (to ring) the doorbell.

Slide 39 - Open vraag

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders

Slide 40 - Tekstslide

Write down the sentence:
aunt Judie - exercise more

Slide 41 - Open vraag

Write down the sentence:
dad - say - I - clean - the car

Slide 42 - Open vraag

Write down the sentence:
I - go - for a run - today

Slide 43 - Open vraag