hoofdstuk 5

Het delend lidwoord
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Het delend lidwoord

Slide 1 - Tekstslide

LESDOELEN
 

- ik ken de regels voor het maken van het delend lidwoord
- ik kan het delend lidwoord toepassen als ik praat over eten en drinken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Het delend lidwoord
Nu leer je het delend lidwoord:
Du (mannelijk)
De la (vrouwelijk)
De l' (klinker, stomme h)
Des (meervoud)
Deze gebruik je als we in het Nederlands niets zeggen..! >

Slide 4 - Tekstslide

Explication: Delend lidwoord (1)
Delend lidwoord: Als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt. (Ik drink_koffie/zij eet_sla/ik wil graag_frietjes etc.)




mnl
du
je bois du café
vrl
de la
elle mange de la salade
mv
des
Je voudrais des frites
klinker/h
de l'
J'ai de l'argent

Slide 5 - Tekstslide

Sleep de delend lidwoorden naar de juiste zinnen.
Je mange ... croissants.
Elle boit ... eau minérale.
Ils achètent ... pain.
Elle n'a pas ... chips.
On a peu ... argent
du
d'
de
des
de l'

Slide 6 - Sleepvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
'Ma mère achète......poisson.'
A
des
B
de la
C
du
D
de

Slide 7 - Quizvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 8 - Quizvraag

Geef het juiste delend lidwoord.
'Elle prend ..... lait.'
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 9 - Quizvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je bois ...... eau.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... frites.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 11 - Quizvraag

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... croissants.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 12 - Quizvraag

ATTENTION! 
In twee gevallen gebruik je GEEN délend lidwoord (du/de la/
de l'/ des) maar de/d'

  1.  Na ontkenning: ex. Il ne mange pas  DE fromage.
                                              Je ne  bois pas  D'eau.
  2. Woord van hoeveelheid: beaucoup,  un litre, cinq kilos etc.
     Ex. Un kilo  DE pommes.     Ex. Beaucoup DE fromage.

Slide 13 - Tekstslide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Regel:
Na de vervoeging van 'aimer, adorer, détester, préférer' gebruik je in het Frans le / la / l' / les.
In het Nederlands gebruik je géén lidwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Je déteste ... légumes
A
les
B
des
C
de
D
de la

Slide 15 - Quizvraag

Je bois un litre _____ eau
A
de l'
B
d'
C
l'

Slide 16 - Quizvraag

Je ne mange jamais ... viande,
je suis végétarien.
A
de la
B
de
C
d'
D
du

Slide 17 - Quizvraag









                                Il y a encore des questions?




            Il y a encore des questions?

Slide 18 - Tekstslide

Bonne chance!
Veel succes in de toetsweek!

Slide 19 - Tekstslide