FA p3a GL3 Ch2 Bron I Passé composé met avoir

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Lundi, 30 août

Aujourd'hui c'est mardi le 11 octobre

Buts d'aujourd'hui

• Nabespreken oefeningen bron I chapitre 1
• Uitleg bron I Chapitre 2
• Aan de slag

Buts d'aujourd'hui

• Ik ken de 3 verschillende groepen regelmatige werkwoorden
• Ik kan de 3 verschillende groepen regelmatige werkwoorden  vervoegen in de présent.
• Ik kan wederkerende werkwoorden vervoegen in de présent

Verbuga pro

https://www.verbos.eu/Comppro/

Passé composé

Het is gebeurt in het verleden!

Voltooid tegenwoordige tijd

Passé composé

De passé composé bestaat uit 2 delen:

Vorm van AVOIR of ÊTRE (hulpwerkwoord)

Voltooid deelwoord

De vorm van het hulpwerkwoord hangt af van het persoonlijk voornaamwoord.

Avoir = hebben

j'ai

tu as

il a

elle a

on a

nous avons

vous avez

ils ont

elles ont

Het voltooid deelwoord:

Dit zijn de woorden waar in het Nederlands meestal ge- voor staat:

praten - gepraat

kijken - gekeken

luisteren - geluisterd

Het voltooid deelwoord:

In het Frans ga je eerst weer uit van de stam en daarachter zet je de uitgang

parler - parl - parlé (praten) > stam + é

vendre - vend - vendu (verkopen) > stam + u

finir - fin - fini (eindigen) > stam + i

Voorbeeld: parler > parlé

j'ai parlé

tu as parlé

il a parlé

elle a parlé

on a parlé

praten > gepraat

nous avons parlé

vous avez parlé

ils ont parlé

elles ont parlé

Voorbeeld: vendre > vendu

j'ai vendu

tu as vendu

il a vendu

elle a vendu

on a vendu

verkopen > verkocht

nous avons vendu

vous avez vendu

ils ont vendu

elles ont vendu

Voorbeeld: finir > fini

j'ai fini

tu as fini

il a fini

elle a fini

on a fini

eindigen > beëindigd

nous avons fini

vous avez fini

ils ont fini

elles ont fini

Het volt. dw. bij onreg. 

avoir = hebben

être = zijn

faire = maken / doen

ww

eu = gehad

été = geweest

fait = gemaakt/gedaan

Voorbeeld: avoir > eu

j'ai eu

tu as eu

il a eu

elle a eu

on a eu

hebben > gehad

nous avons eu

vous avez eu

ils ont eu

elles ont eu

Voorbeeld: être > été

j'ai été

tu as été

il a été

elle a été

on a été

zijn > geweest

nous avons été

vous avez été

ils ont été

elles ont été

Voorbeeld: faire > fait

j'ai fait

tu as fait

il a fait

elle a fait

on a fait

maken > gemaakt

doen > gedaan

nous avons fait

vous avez fait

ils ont fait

elles ont fait

Workshop + huiswerk 12-10

Apprends: Vocabulaire a + b + e + f FNNF

Fais: Exercice 30 + 31 + 32 (Chapitre 2)

Klaar: Verbuga Pro: Kies de oefeningen voor 3H C1 of C2 Bron I