Oefentoets periode 2

Werkwoorden vervoegen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden vervoegen

Slide 1 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Hij bediend.
B
Hij bedient.

Slide 2 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 3 - Quizvraag

Het sexy fokschaap hoort bij....
A
De verleden tijd
B
De tegenwoordige tijd

Slide 4 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd [herhalen]
De docent _______ werkwoordspelling regelmatig.

Slide 5 - Open vraag

...... jij ook wel eens moe van de oefeningen werkwoordspelling?
A
Word
B
Wordt
C
Worden
D
Werdt

Slide 6 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd [presenteren]

Morgen _______ Remco de resultaten van zijn onderzoek.
A
presenteert
B
presenteerd
C
presenteerdt
D
presenteer

Slide 7 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd [vinden]

Hoe ______ je zus de film?

Slide 8 - Open vraag

Tegenwoordige tijd [verbazen]

Fatima _____________ haar moeder regelmatig.

Slide 9 - Open vraag

Voltooide tijd [parkeren]

Daan heeft zijn auto ___________.

Slide 10 - Open vraag

[maken]
Jij _____________ vroeger mooie kleiwerkjes.

Slide 11 - Open vraag

Samenstelling of afleiding?

Slide 12 - Tekstslide

Samenstelling of afleiding?

modebranche
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 13 - Quizvraag

Samenstelling of afleiding?

keukenapparatuur
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 14 - Quizvraag

Samenstelling of afleiding?

deurtje
A
samenstelling
B
afleiding

Slide 15 - Quizvraag

Samenstelling of afleiding?

moeiteloos
A
Samenstelling
B
Afleiding

Slide 16 - Quizvraag

Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Docent
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Laptop
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Bijzonder
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Gouden
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Gezond
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?

In de laatste minuut scoorde Bram toch nog een doelpunt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?

Ik ontving zojuist een mailtje van mijn baas over de vergadering van morgen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Na zo'n drukke week hebben we wel een lang weekend verdiend.
A
drukke
B
drukke, lang
C
zo'n, wel
D
we, lang

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Volgens de dokter is een actieve leefstijl voor iedereen gezond.
A
volgens
B
actieve
C
actieve, gezond
D
voor, gezond

Slide 26 - Quizvraag

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Jouw
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 28 - Quizvraag

Me
A
persoonlijk vnw.
B
bezittelijk vnw.

Slide 29 - Quizvraag

Ik ben ______ tas vergeten.
A
me
B
mijn

Slide 30 - Quizvraag

Ik hou van ______.
A
jou
B
jouw

Slide 31 - Quizvraag

Heb je ______ die avond gezien?
A
hun
B
hen

Slide 32 - Quizvraag

______ lopen een eindje verderop.
A
Hun
B
Zij

Slide 33 - Quizvraag

Een e-mail schrijven

Slide 34 - Tekstslide

'Beste meneer of mevrouw,'

Dit noem je een...
A
inleiding
B
onderwerp
C
aanhef
D
datering

Slide 35 - Quizvraag

'Alvast bedankt voor uw hulp.'

Dit hoort in...
A
de aanhef
B
de kern
C
de inleiding
D
het slot

Slide 36 - Quizvraag

'Deze mail stuur ik omdat...'

Dit hoort in...
A
het onderwerp
B
de inleiding
C
de kern
D
het slot

Slide 37 - Quizvraag

Een zakelijke brief of e-mail onderteken je met...
A
je voornaam
B
je voor- en achternaam

Slide 38 - Quizvraag