Mavo 3 chapitre 3 ma 1 maart 2021

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui

  • Révision    15'
  • Grammaire  10'
  • Les devoirs  10'
  • Au travail 10'
lundi
premier mars

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les 
kun je de 'futur simple' herkennen en toepassen 
(= gramm. C)
Je hebt geoefend met vocabulaire en leesvaardigheid.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Les devoirs
- Réviser: voc ABE (fn) + phrases (chapitre 3)
- Apprendre : grammaire C
- Faire: exercices A t/m D (min. 60 %)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Lecture:  livre de textes page 38
1. Wie zijn 'Acadiens'?
2. Waar wonen ze?
3. Hoe ziet de vlag van de 'Acadiens' eruit?
4. Welke taal spreekt Océane het liefst?
5. Van welke twee talen is 'chiac' een mix?
6. Spreekt ze op school ook 'chiac'? Leg uit!
7. In welke vakken is Océane goed?
8 . Welke twee vakken vindt ze niet leuk? Waarom niet?

Slide 7 - Tekstslide

J'ai ....... l'anglais à l'école primaire.
A
enseigner
B
utiliser
C
appris
D
s'habiller

Slide 8 - Quizvraag


A
la salle
B
la prof
C
l'étoile
D
le drapeau

Slide 9 - Quizvraag

Je suis ....... en chimie.
A
fort
B
marrant
C
interdit
D
partout

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
la physique
B
la matière
C
le cours
D
l'étoile

Slide 11 - Quizvraag

Tu vas envoyer ............?
A
une promenade
B
une lettre
C
un bruit
D
un peuple

Slide 12 - Quizvraag

Je ne peux pas venir.
Je suis .........
A
marrant
B
efficace
C
malade
D
tout à l'heure

Slide 13 - Quizvraag

C'est qui, ton prof principal?
Wat betekent deze vraag?

Slide 14 - Open vraag

Welk antwoord geef jij op de vraag:
"Tu es en quelle classe?"

Slide 15 - Open vraag

Welk antwoord kun je geven op de vraag:"Quelle est ta matière préférée'?

Slide 16 - Open vraag

Tu es fort(e) en quoi?

Slide 17 - Open vraag

Qu'est-ce que tu n'aimes pas?

Slide 18 - Open vraag

C'est interdit!
A
Het is gebruikelijk.
B
Het is toegestaan.
C
Het is verboden.
D
Het is wenselijk.

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
enseigner
B
choisir
C
vivre
D
partout

Slide 20 - Quizvraag

'à cause de' betekent ......
A
want
B
vanwege
C
straks
D
efficiënt

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
la physique
B
la promenade
C
la chimie
D
la biologie

Slide 22 - Quizvraag

Le futur (bron C)
In het Frans kun je twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 
Je vais travailler (= Ik ga werken)

Le futur simple ('toekomst'): 
Je travaillerai (= Ik zal werken)

Slide 23 - Tekstslide

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je een vorm van 'zullen'

       "Morgen zal ik pizza eten."
       "Demain je mangerai de la pizza".

Slide 24 - Tekstslide

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww - er, - ir, - re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af (zodat je een 'r'
              als laatste letter hebt. 
       3 - plak de juiste uitgang van de 'futur' er achter
             (Dat zijn de uitgangen van het werkwoord 'avoir')
     

Slide 25 - Tekstslide

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op - ir                op -er                     op - re
Je               choisirai                mangerai               prendrai
Tu               choisiras               mangeras              prendras
Il/elle/on  choisira                 mangera                prendra
Nous         choisirons            mangerons           prendrons
Vous          choisirez              mangerez               prendrez
Ils                choisiront           mangeront             prendront

Slide 26 - Tekstslide

C'est à toi!
1. Je donnerai un cadeau.
2. Tu prendras le train?
3. Nous choisirons tout à l'heure.
4. Le prof principal enseignera.
5. Vous jouerez au foot samedi.
6. Mes parents parleront.

Slide 27 - Tekstslide

C'est à toi!
1. Nous _________ (parler) français.
2. Tu ________ (finir) à deux heures?
3. Elle __________ (vendre) ses vêtements.
4. Vous ________ (jouer) au tennis.
5. Je _________ (réussir) cette année!
6. Mes amis ____________ (rester) jusq'à minuit.

Slide 28 - Tekstslide

C'est à toi!
1. Nous  parlerons français.
2. Tu  finiras  à deux heures?
3. Elle  vendra  ses vêtements.
4. Vous  jouerez  au tennis.
5. Je  réussirai  cette année!
6. Mes amis (= ils)  resteront  jusq'à minuit.

Slide 29 - Tekstslide

Le futur : onregelmatige ww.
Bij 6 werkwoorden is de stam (= het beginstuk) onregelmatig!
  • être (= zijn)   - je serai
  • avoir (= hebben)  - j'aurai
  • faire (= doen / maken) - je ferai
  • aller (= gaan) - j'irai
  • pouvoir (= kunnen) - je pourrai
  • voir (= zien) - je verrai
Tip!
Schrijf dit rijtje in je schrift als aantekening!

Slide 30 - Tekstslide

C'est à toi!
1. Nous ___________ (être) au collège!
2. Tu ______________ (avoir) une bonne note!
3. Elles ______________ (pouvoir) venir dimanche.
4. Je ______________ (faire) mes devoirs.
5. Vous _______________ (aller) en France?
6. Pascal _________________ (vouloir) partir aussi.

Slide 31 - Tekstslide

C'est à toi!
1. Nous  serons  (être) au collège!
2. Tu auras  (avoir) une bonne note!
3. Elles  pourront  (pouvoir) venir dimanche.
4. Je  ferai  (faire) mes devoirs.
5. Vous irez  (aller) en France?
6. Pascal (= il) voudra  (vouloir) partir aussi.

Slide 32 - Tekstslide

4

Slide 33 - Video

00:13
De 'futur simple' is de .......
A
tegenwoordige tijd
B
toekomende tijd
C
voltooide tijd
D
verleden tijd

Slide 34 - Quizvraag

00:55
Om de 'futur simple' te kunnen maken gebruik je de uitgangen van het werkwoord .......
A
être
B
aller
C
avoir
D
faire

Slide 35 - Quizvraag

01:15
Jij zal praten
A
Tu parleras
B
Tu parlera
C
Tu parlas
D
Tu parlerais

Slide 36 - Quizvraag

02:27
Hij zal gaan
A
Il allera
B
Il iras
C
Il va
D
Il ira

Slide 37 - Quizvraag

Vocabulaire  F : page 120

- Welke woorden ken je al?
- Welke woorden lijken op een woord dat je al kent vanuit het Engels?
- Welke ezelsbruggetjes kun je bedenken bij moeilijke woorden?

Slide 38 - Tekstslide

Phrases clés

en - classe - tu - quelle - es ?


Slide 39 - Tekstslide

Phrases clés

en - classe - tu - quelle - es ?

Tu es en quelle classe?
In welke klas zit je?

Slide 40 - Tekstslide

Phrases clés

tu - pas - qu'est-ce que - aimes - collège - n' - au ?

Slide 41 - Tekstslide

Phrases clés

tu - pas - qu'est-ce que - aimes - collège - n' - au ?

Qu'est-ce que tu n'aimes pas au collège?
Wat vind je niet leuk op school?

Slide 42 - Tekstslide

Phrases clés

francophone - été - tu - dans - été - déjà - as - pays?

Tu as déjà été dans un pays francophone?
Ben je al eens in een Franstalig land geweest?



Slide 43 - Tekstslide

Au travail / les devoirs
  • herhaal grammaire C (tekstboek blz. 38
  • maak de opdrachten die horen bij bron E (digitaal)
  • Oefen de woordjes / zinnen van A, B en E met 'slim stampen' of Quizlet.

Slide 44 - Tekstslide

oefenen met de werkwoorden 
(10 min)
ga naar :  www.verbuga.eu

Temps:  futur (simple)
Verbes irréguliers: aller, avoir, être, faire, pouvoir, vouloir
Verbes réguliers: chercher, finir, vendre

Confirmer

Slide 45 - Tekstslide

Vous avez des questions?

 *Questions sur le futur simple ?

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Wat heb je gehad aan deze les?

Slide 48 - Open vraag

Lesdoelen
Aan het eind van deze les 
kun je de 'futur simple' herkennen en toepassen 
(= gramm. C)
Je hebt geoefend met vocabulaire en leesvaardigheid.

Slide 49 - Tekstslide

Waar wil je volgende les mee aan de slag?

Slide 50 - Open vraag

Au revoir!!

Slide 51 - Tekstslide