LLK 1.5

Onderwerp
Hoofdgedachte
de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
Beschrijft in één woord of in een paar woorden waarover de tekst gaat
1 / 34
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp
Hoofdgedachte
de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
Beschrijft in één woord of in een paar woorden waarover de tekst gaat

Slide 1 - Sleepvraag

Informeren
Instrueren
Overtuigen/Betogen
Overhalen/Activeren
nieuwsbericht
brochure
handleiding
gebruiksaanwijzing
recensie
sommige columns
reclamefolder
uitnodiging

Slide 2 - Sleepvraag

Een tekst over betalen met een pinpas geschreven in 1999. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 3 - Quizvraag

Een tekst over de kwaliteit van motorolie door Maxxxx1000 op het AutoForum
A
Betrouwbaar
B
Niet betrouwbaar

Slide 4 - Quizvraag

Een tekst over een griepepidemie geschreven door een arts. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 5 - Quizvraag

Een tekst met als titel "Red Bull is goed voor je". Geschreven door Max Verstappen.
Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 6 - Quizvraag

Feit - Mening - Argument

Slide 7 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet wat een feit is.
  • Je weet wat een mening is.
  • Je weet wat een argument is.

Slide 8 - Tekstslide

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 9 - Tekstslide

een feit:

Slide 10 - Woordweb

EEN FEIT

Iets waarvan zeker is dat het gebeurd is of dat het waar is.

Slide 11 - Tekstslide

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 12 - Tekstslide

een mening:

Slide 13 - Woordweb

EEN MENING

Wat je vindt 
Je gedachten over iets

Slide 14 - Tekstslide

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 15 - Tekstslide

een argument:

Slide 16 - Woordweb

EEN ARGUMENT

Een bewijs
Waarom je het doet of vindt


Slide 17 - Tekstslide

Een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 18 - Tekstslide

Feitelijk en Waarderend argument

Wat zou het verschil zijn?

Slide 19 - Tekstslide

De smartphone is onmisbaar, want heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 20 - Quizvraag

Even oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 23 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
argument

Slide 24 - Quizvraag

Feit, mening, of argument?
Online les is saai.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 25 - Quizvraag

Feit, mening, of argument?
Eric heeft een mooie bril.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Chocolade is lekker.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Ten eerste omdat het gevaarlijk is.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 28 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 29 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Want je moet zoveel dingen tegelijk doen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 30 - Quizvraag

Feit, mening of argument?
Hij heeft oortjes en staart naar zijn telefoonscherm.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 31 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

De les is bijna voorbij.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 32 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Mijn broertje is een onuitstaanbare treiterkop.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 33 - Quizvraag

Te maken opdrachten:
Hoofdstuk 1 - Basiscursus 
1.5 Feit, Mening, Argument
Opdrachten 1 t/m 5
Lees de online theorie voordat je aan de opdrachten begint.

Klaar? Ga verder met je ASV-opdrachten


Slide 34 - Tekstslide