woordvolgorde_2

• NT2
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen

Standaardzin

Ik ga naar school

1. Ik =onderwerp (subject)
   
2. ga=werkwoord
   
3. naar school=rest
   

Zin met inversie

Morgen ga ik naar school

1. Morgen

2. ga=werkwoord

3. ik=onderwerp (subject)

4. naar school=rest

Hoofdzin + hoofdzin

Ik houd van sport en ik fiets naar school.

en = nevenschikkend voegwoord (=conjunctie)

Ook: maar, want, of, dus

Let op: 

de twee zinnen houden dezelfde volgorde

Hoofdzin + bijzin

Ik houd van sport omdat ik van bewegen houd.

omdat = onderschikkend voegwoord

Ook: dat, als, hoewel, wanneer, voordat, nadat enz

Let op:

persoonsvorm achteraan in de zin!

Bijzin voorop: hoofdzin met inversie

Morgen wil ik naar school (hoofdzin met inversie)

Als ik naar school ga (=bijzin vooraan), wil ik een nieuwe tas (hoofdzin met inversie)

1.tijd - 2.manier - 3.plaats

Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Ik ben blij omdat ik morgen op de fiets naar school kan.

Woordvolgorde: alle zinnen

https://zichtbaarnederlands.nl/nl/zinsbouw/zinsbouw

 

Nu jij!

Verbeter jullie eigen zinnen

1. Eerst ben je geïnspireerd daarna het wordt geleidelijk moeilijker.

2. Ik ga graag overal heen met de fiets bijvoorbeeld als ik moet training ga ik met de fiets en de afstand is best lang het is acht kilometer fietsen en dat doe ik graag met de fiets omdat ik denk dat heel gezond is en dat het goed voor mijn benen is.

3. Hoewel, ik wens dat ik de kans heeft om naar een gym te gaan maar heb ik geen idee hoe ik kan dat doen!

4. Lichaamsbeweging is erg goed voor de diabetes, zodat dat misschien ga ik niet diabetes krijgen.

5. In mij vrije tijd ga ik misschien soms naar buiten maar dat is heel soms omdat nu dat het koud is en word ik lui als het te koud is.

6. Dit text gaat over “Waarom ik denk dat ik heb een gezond leef”.

Zoek eerst de persoonsvorm en zet in de goede volgorde. Begin bij de hoofdletter. Denk aan de inversieregel!  

 1. geweest - drie weken - Jan en Latifa - met vakantie - zijn - naar Spanje

2. Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek.

3. bij de dokter - zijn - ik - Om elf uur - moet

4. wil - op bezoek - ik - Vanavond - bij mijn ouders - gaan

5. zal - Ik - de lege flessen - brengen - naar de melkboer

6. De trein naar Parijs - 20 minuten vertraging - heeft - gehad 

7. In dit restaurant - de koffie - lekker en goedkoop - is

8. je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens

Verbind de zinnen a en b (en c en/of d). Kies zelf de voegwoorden.  

De eerste zin is een voorbeeld.

 

Waarom is hij niet op school? 

1a. Hij is ziek.

1b. Hij heeft geen zin.

Hij is ziek of hij heeft geen zin.

Wat ga je vanavond doen?
a. Ik ga om 6 uur in een restaurant eten.
b. Ik ga daarna naar de bioscoop.

Wie komen er vanavond op bezoek?
a. Piet zou komen.
b. Maria zou komen.
c. Piet komt alleen.
d. Ze hebben geen babysit.

a. Ik vind je wel leuk.
b. Ik ben niet verliefd op je.

a. De klas gaat zelfstandig werken.
b. Ik kijk de toetsen na.

Schrijfopdracht

- Schrijf een tekst van 300 woorden

 - Onderwerp: Een dag die jij nooit zal vergeten

- Inleveren: 10 februari

- Let op: 

werkwoordsvormen

woordvolgorde