Today you are going to practice with grammar for your test.
Explanation + Quiz
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Today's planning
Today you are going to practice with grammar for your test.
Explanation + Quiz
Slide 1 - Tekstslide
Passive
Wanneer gebruik je het?
De lijdende vorm gebruik je als iets wordt gedaan.
Wat geeft het aan?
Het is niet belangrijk of niet bekend wie iets doet, maar het gaat erom dat het wordt gedaan/gebeurt.
Slide 2 - Tekstslide
Passive
Waar moet je op letten?
Als je duidelijk wilt maken wie iets doet, gebruik je een zinnetje dat begint met by:
English is spoken by millions of people.
Engels wordt gesproken door miljoenen mensen.
This book was written by Roald Dahl.
Dit boek werd geschreven door Roald Dahl.
Slide 3 - Tekstslide
Passive
De passive (lijdende vorm) wordt vaker in schrijftaal gebruikt en de active (bedrijvende vorm) vaker in spreektaal.
Je maakt de passive door een vorm van to be + voltooid deelwoord.
In het Nederlands gebruik je worden of zijn +
voltooid deelwoord.
Slide 4 - Tekstslide
Passive
Active
Passive
They sellfruit here.
Fruit is sold here (by them).
My grandmother didthe shopping.
The shoppingwas done (by my grandmother).
Someone stolemy bike.
My bikewas stolen (by someone).
The children bakedthe cake.
The cakewas baked (by the children).
Slide 5 - Tekstslide
Is this sentence active or passive?
My mother has cleaned my room
A
active
B
passive
Slide 6 - Quizvraag
Is this sentence active or passive?
The shop could not fix my guitar
A
active
B
passive
Slide 7 - Quizvraag
Is this sentence active or passive?
The albums were stolen
A
active
B
passive
Slide 8 - Quizvraag
Is this sentence active or passive?
This book is written by me
A
active
B
passive
Slide 9 - Quizvraag
Is this sentence active or passive?
She doesn't like him at all
A
active
B
passive
Slide 10 - Quizvraag
Can = kan (in staat zijn)
can + hele werkwoord kan (in staat zijn)
Let op! Als je can’t voluit schrijft, schrijf je het als één woord: cannot.
Voorbeelden:
I can speak three languages.
They can visit us tomorrow.
We can’t come to the meeting.
Charlie can’t walk to school by himself.
Slide 11 - Tekstslide
be able to + hele werkwoord = kan (in staat zijn)
Be able to betekent ‘in staat zijn’. Het betekent hetzelfde als het werkwoord can (= kunnen).
That athlete is able to run 15 miles an hour. / That athlete can run 15 miles an hour.
Can kun je niet bij alle werkwoordstijden gebruiken. Dan gebruik je be able to om aan te geven dat iets kan, bijvoorbeeld in de present perfect of met will.
I have been able to finish it on time.
Slide 12 - Tekstslide
The baby is ill, so we ________ come to the dinner tomorrow night. Sorry.
A
can
B
can't
C
are able to
D
couldn't
Slide 13 - Quizvraag
I ________ speak French, but I know how to ask for someone's name and age.
A
can
B
can't
C
couldn't
D
could
Slide 14 - Quizvraag
Look, Barry. Is that our house over there? ________ you see it?
A
can
B
can't
C
could
D
couldn't
Slide 15 - Quizvraag
(kan niet) Esther's arm hurts. She _____ write very well.
Slide 16 - Open vraag
(kon) David ___ run the marathon when he was younger
Slide 17 - Open vraag
(zal niet kunnen) I ___ come to the party tonight
Slide 18 - Open vraag
(konden niet) We ____ go sailing yesterday
Slide 19 - Open vraag
Toekomstige tijd + will
Wat is het?
geeft aan dat iets in de toekomst gaat gebeuren
Hoe maak je het?
will + hele werkwoord
BV: I will help you in a minute
Hoe gebruik je het in een zin?
Bij beloftes, spontane beslissingen, en voorspellingen waar geen bewijs voor is.
Slide 20 - Tekstslide
Toekomstige tijd + will
Beslissingen
I will help you in a minute.
Spontane actie
Yeah! We will do it!
Voorspelling zonder bewijs
It will be dark soon.
Let op: Bij vraagzinnen bij I & we gebruik je Shall
Shall we go in?
Slide 21 - Tekstslide
Will + hele werkwoord
Ontkennend -> Will + not = won't
- I won'tgo with you!
- It won'tstart soon.
- We won't do it!
Slide 22 - Tekstslide
to be going to
Wat is het?
Het geeft aan dat iets in de toekomst ZEKER gaat gebeuren
Hoe maak je het?
to be + going to + hele werkwoord
I am going to buy a newspaper
Wat geeft het aan in een zin?
om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren.
Slide 23 - Tekstslide
To be going to bevestigend
Am
I am going to read this newspaper
Are
You are going to read this book
They are going to read this book
Is
He/ She/ it is going to run late
Slide 24 - Tekstslide
To be going to ontkennend
Am
I am not going to see him
Are
You are not going to read this book
They/ we are not going to read this book
Is
He/ She/ it is not going to be happy about this
Slide 25 - Tekstslide
To be going to vragend
Am
Am I going to focus on this?
Are
Are you going to run late? Are we/they going to attent the party?
Is
Is he/she/it going to cook dinner?
Slide 26 - Tekstslide
What are your plans for the weekend? I ____ a geocache. (to hide)
Slide 27 - Open vraag
Doris is always late. I'm sure she ___ late tomorrow, too. (to be)
Slide 28 - Open vraag
Would you like tea or coffee? I ______ (have) coffee.
Slide 29 - Open vraag
Watch out! You _____(hurt) yourself.
Slide 30 - Open vraag
If you don’t stop bullying her, I _____ (tell) the teacher.
Slide 31 - Open vraag
Who & Which
Who
Gebruik je bij personen.
Voorbeeld: It was Madison who was so nice to me.
Which
Gebruik je bij dingen.
Voorbeeld: She finished the project which she had to do for English.
Slide 32 - Tekstslide
The man ___ robbed the bank had two pistols.
A
who
B
which
Slide 33 - Quizvraag
He wore a mask ___ made him look like Mickey Mouse.
A
who
B
which
Slide 34 - Quizvraag
He came with a friend ___ waited outside in the car.