Thema 6 Ecologie bs 1 kader, Thema 5 ecologie bs1+2 basis

Thema 6 Ecologie
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 6 Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Ecologie
6.1 Eten en gegeten worden
6.2 Piramiden 
6.3 De koolstofkringloop
6.4 Biologisch evenwicht
6.5 Aanpassingen bij dieren 
6.6 Aanpassingen bij planten
Thema 5 Basis, Thema 6 Kader
5.1 Fotosynthese en verbranding
5.2 Eten en gegeten worden
5.3 Organismen en hun leefomgeving
5.4 Aanpassingen bij dieren
5.5 Aanpassingen bij planten
5.6 Ecologisch onderzoek doen

Slide 2 - Tekstslide

Welke onderdelen van de plantencel worden hier aangegeven? 
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrel
Celplasma
Vacuole

Slide 3 - Sleepvraag

Fotosynthese en verbranding
Planten kunnen bepaalde stoffen omzetten in andere stoffen.

Van water (uit de bodem) en koolstofdioxide (een gas uit de lucht) maakt een plant de nieuwe stoffen glucose en zuurstof.

Het proces waarbij een plant glucose en zuurstof maakt, heet fotosynthese.

Een plant kan alleen in de bladgroenkorrels aan fotosynthese doen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Fotosynthese en verbranding
In de natuur zijn er energierijke stoffen en energiearme stoffen.

Energierijke stoffen zijn afkomstig van organismen (levende wezens).
Een plant maakt glucose door fotosynthese. Glucose is een energierijke stof.

Andere voorbeelden van energierijke stoffen zijn koolhydraten, eiwitten en vetten. In energierijke stoffen zit energie.

Slide 8 - Tekstslide

Fotosynthese en verbranding
Energiearme stoffen komen voor in de levenloze natuur.
Water is een voorbeeld van een energiearme stof.
Ook gassen zoals zuurstof en koolstofdioxide zijn energiearme stoffen.

In energiearme stoffen zit geen energie.

Alle organismen bestaan uit energierijke en energiearme stoffen.

Slide 9 - Tekstslide

Ecologie = het bestuderen van alle relaties 
tussen organismen en hun milieu.
Organismen = 
één enkel levend wezen.

Biotische factoren = invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren = invloeden afkomstig van de levenloze natuur.
Levenloze natuur = natuur die nog nooit geleefd heeft.

Slide 10 - Tekstslide

Invloeden uit het milieu
Biotische factoren:
Roodborstje eet insecten, maar kan ook gegeten worden door roofvogels.

Abiotische factoren
Het leven van een roodborstje wordt beïnvloed door temperatuur, wind, regen, enz.

Slide 11 - Tekstslide

Bomen maken 
zelf eten en 
worden 
gegeten door luizen.
Luizen eten bomen en worden gegeten door de larve van het lieveheersbeestje.
Lieveheersbeestjes eten luizen en worden gegeten door vogels.
Vogels eten kleine insecten, zoals lieveheersbeestjes.

Slide 12 - Tekstslide

Planten (producenten) halen anorganische stoffen (koolstofdioxide en water) uit hun omgeving. Door fotosynthese in de bladgroenkorrels worden koolstofdioxide en water omgezet in glucose en zuurstof. Alle organische stoffen waaruit planten en dieren bestaan worden uit glucose gemaakt.

Slide 13 - Tekstslide

Dieren (consumenten) en bacteriën en schimmels (reducenten) hebben geen bladgroenkorrels. Zij kunnen geen fotosynthese uitvoeren en dus ook geen glucose maken van koolstofdioxide en water.

Slide 14 - Tekstslide

Iedere voedselketen begint met een plant, een producent.
Daarna komen de consumenten, dus planteneters en daarna vleeseters.
Als laatste een roofdier die weinig of geen vijanden heeft.
Alleseters kunnen overal staan, want die eten planten en dieren.

Slide 15 - Tekstslide

Boommarter

Muis

Eik
Boommarter

Eekhoorn

Eik
Havik

Muis

Eik
Havik

Bonte Specht

Rups

Eik
Havik

Koolmees

Rups

Eik
Een voedselketen staat nooit alleen, 
er zijn altijd meer voedselketens 
in een gebied. Dit is een voedselweb.

Slide 16 - Tekstslide

Voedselweb

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Reducenten zijn bacteriën en schimmels. Ze breken de resten af die afvaleters achterlaten.

Afvaleters zijn kleine diertjes die (de resten van) dode planten en dieren opeten.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een voedselketen?
A
Laat precies zien welke dieren er worden opgegeten in de natuur.
B
De volgorde waarin dieren en planten gegeten worden.
C
De volgorde waarin dieren gegeten worden.
D
Laat precies zien welke planten er worden opgegeten.

Slide 22 - Quizvraag

Wat zit er niet in een voedselweb?
A
planteneters
B
vleeseters
C
afvaleters
D
bacteriën

Slide 23 - Quizvraag

Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen

Slide 24 - Quizvraag

Voedselweb of voedselketen?
A
Voedselweb
B
Voedselketen

Slide 25 - Quizvraag

Maak steeds de juiste keuze:
biotisch / abiotisch
regen
A
biotisch
B
abiotisch

Slide 26 - Quizvraag

Maak steeds de juiste keuze:
biotisch / abiotisch
drijvende vis
A
biotisch
B
abiotisch

Slide 27 - Quizvraag

biotisch of abiotisch?
nestgelegenheid
A
biotisch
B
abiotisch

Slide 28 - Quizvraag

biotisch of abiotisch?
Ziekteverwekkers
A
Biotisch
B
abiotisch

Slide 29 - Quizvraag

Biotisch of abiotisch?
Roofdieren

A
biotisch
B
abiotisch

Slide 30 - Quizvraag

biotisch of abiotisch?
licht
A
biotisch
B
abiotisch

Slide 31 - Quizvraag

Wat is fotosynthese?
A
het maken van voedsel
B
het omzetten van water en koolstofdioxide
C
het omzetten van glucose en zuurstof
D
het omzetten van water + CO2 in glucose en zuurstof

Slide 32 - Quizvraag

Wat bestuderen we bij ecologie?

Slide 33 - Open vraag

Biotische factoren zijn afkomstig van ...

Slide 34 - Open vraag

Voorbeelden van abiotische factoren zijn:

Slide 35 - Open vraag

Waar halen planten de anorganische stoffen uit?

Slide 36 - Open vraag

Waar vind fotosynthese plaats?

Slide 37 - Open vraag

Wat maakt een plant met fotosynthese?

Slide 38 - Open vraag

Waarom kunnen dieren, bacteriën en schimmels geen fotosynthese hebben?

Slide 39 - Open vraag

Waar begint iedere voedselketen en voedselweb mee?

Slide 40 - Open vraag

Wat doen reducenten?

Slide 41 - Open vraag

Wat zijn afvaleters?

Slide 42 - Open vraag

Zelfstandig werken
Basis:
- Lees 5.1 en 5.2 zorgvuldig door
- Maak de opgaven van 5.1 en 5.2 digitaal

Kader:
- Lees 6.1 zorgvuldig door
- Maak alle opgaven van 6.1 (ook de plusopdrachten) digitaal

Slide 43 - Tekstslide