3V Chapitre 1 bron C L'adjectif possessif

Vendredi le 18 septembre
Les devoirs
Grammaire C
Au travail
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vendredi le 18 septembre
Les devoirs
Grammaire C
Au travail

Slide 1 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord.
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is.
De vorm hangt dus af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden
in het Nederlands?

Slide 3 - Woordweb

Ken je het schema nog?
le/l'
la
les
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn/haar
son
sa
ses
ons/onze
notre
notre
nos
jullie/uw
votre
votre
vos
hun
leur
leur
leurs

Slide 4 - Tekstslide

Vul het bezitt. vnw in:
(jouw) soeur
A
ton
B
ta
C
tes
D
sa

Slide 5 - Quizvraag

(ons) maison
A
notre
B
votre
C
nos
D
vos

Slide 6 - Quizvraag

(hun) livres
A
notre
B
ses
C
leur
D
leurs

Slide 7 - Quizvraag

(mijn) frère
A
mon
B
ma
C
mes
D
son

Slide 8 - Quizvraag

(uw) filles
A
notre
B
votre
C
nos
D
vos

Slide 9 - Quizvraag

(zijn) moeder
A
son
B
sa
C
ses
D
ma

Slide 10 - Quizvraag

(jouw) amie
A
ton
B
ta
C
tes
D
son

Slide 11 - Quizvraag

(haar) père
A
son
B
sa
C
ses
D
ton

Slide 12 - Quizvraag

En voor 3V nog dit:
Een bezittelijk voornaamwoord kan ook zelfstandig worden gebruikt, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Is dat jouw hond?   Ja, dat is de mijne.

Slide 13 - Tekstslide

m. ev
vr. ev
m. mv
vr. mv
de mijne
le mien
la mienne
les miens
les miennes
de jouwe
le tien
la tienne
les tiens
les tiennes
die van hem/haar
le sien
la sienne
les siens
les siennes

Slide 14 - Tekstslide

C'est ton chat? Oui, c'est (de mijne)
A
le mien
B
la mienne
C
les miens
D
les miennes

Slide 15 - Quizvraag

Ce sont ses livres? Non, ce sont (de jouwe)
A
le tien
B
la tienne
C
les tiens
D
les tiennes

Slide 16 - Quizvraag

C'est ta montre? Non, c'est (die van haar)
A
le sien
B
la sienne
C
les siens
D
les siennes

Slide 17 - Quizvraag

Au travail!
Tu fais bloc C: ex. 13, 14, 15
Tu fais bloc E: ex. 19(a,b,c), 20, 21(a, b)
Tu révises voca A+B et le verbe aller (présent et pc) 
Tu apprends gram C et voca E

Slide 18 - Tekstslide