Kruislingse prijselasticiteit VWO

De kruislingse prijselasticiteit
Ek = % verandering vraag / % verandering kruisprijs
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

De kruislingse prijselasticiteit
Ek = % verandering vraag / % verandering kruisprijs

Slide 1 - Tekstslide

Stel dat de prijs van een product daalt met 2%. De afzet stijgt met 4%. Bereken de prijselasticiteit van de vraag (Ev).
A
Ev = 4/-2 = -2
B
Ev = -4/2 = -2
C
Ev = 2/-4 = -0,5
D
Ev = -2/4 = -0,5

Slide 2 - Quizvraag

Stel dat de prijs van een product daalt met 2%. De afzet stijgt met 4%. Wat gebeurt er met de omzet?
A
De omzet stijgt met 1,92%. (98 x 104)/ 100
B
De omzet daalt met 8%. -2 x 4 = -8%
C
De omzet stijgt met 2%. 4% - 2% = 2%
D
Antwoord A, B en C zijn alle drie fout.

Slide 3 - Quizvraag

De prijs van een product daalt en de afzet van een product stijgt. Wat gebeurt er met de omzet?
A
De omzet stijgt.
B
De omzet daalt.
C
De omzet zou zowel kunnen stijgen als kunnen dalen.
D
De omzet blijft gelijk.

Slide 4 - Quizvraag

De prijs, de vraag, de omzet en de prijselasticiteit
Het verband tussen de prijs van een product en de vraag is altijd negatief.
De elasticiteit (Ev) geeft de verhouding tussen hoeveelheidsverandering (gevolg) en de de prijsverandering (oorzaak) aan.
 
Is de hoeveelheidsverandering groter dan de prijsverandering?
dan geldt  Ev >1. De omzet verandert dan mee in de richting van de hoeveelheidsverandering. Bijv. afzet -4%, prijs +2% --> omzet daalt.

Slide 5 - Tekstslide

De kruislingse prijselasticiteit
De vraag naar een product hangt niet alleen af van de prijs maar ook van de prijs van andere producten, de kruisprijs.

Bijvoorbeeld:
auto's en benzine, koffie en roerstaafjes, 
cola en ice tea, chips en borrelnootjes

Slide 6 - Tekstslide

Door een flinke heffing worden auto's in een land behoorlijk duurder. De vraag naar benzine....
A
neemt hierdoor toe.
B
blijft gelijk.
C
neemt hierdoor af.

Slide 7 - Quizvraag

Kruislingse prijselasticiteit

Slide 8 - Tekstslide

De borrelnootjes zijn in de aanbieding. Het aantal verkochte zakken chips ....
A
neemt hierdoor toe.
B
blijft gelijk.
C
neemt hierdoor af.

Slide 9 - Quizvraag

Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Complementaire goederen (Ek <0) 
P koffie ↑ → Q koffiemelk ↓

Substitutiegoederen (Ek >0)
P benzine ↑ → Q treinkaartjes ↑

Slide 10 - Tekstslide

Ek = %verandering vraag / %verandering kruisprijs.
Stel dat de prijs van aardbeien stijgt met 5%. De vraag naar slagroom daalt hierdoor met 2%.
De kruislingse prijselasticiteit is ...
A
positief en inelastisch
B
positief en elastisch
C
negatief en inelastisch
D
negatief en elastisch

Slide 11 - Quizvraag

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag 

Slide 12 - Tekstslide

Formule Ek
Kruislings prijselasticiteit (Ek) bereken je door:

% verandering Qv product A
--------------------------------
% verandering P product B

Lees blz 75 goed door
(Gevolg)

(Oorzaak)

Slide 13 - Tekstslide

De prijs van mandarijnen stijgt met 5%. Het gevolg is dat de vraag naar appels van 1.000 stuks stijgt naar 1.100 stuks. Bereken de kruislingse prijselasticiteit.

Slide 14 - Open vraag

Ek = %verandering vraag / %verandering kruisprijs.
Stel dat de prijs van sinaasappels stijgt met 1,5%. De vraag naar bananen stijgt hierdoor met 2%. Bereken Ek.
A
Ek = 1,5%/2% = 0,75
B
Ek = 2%/1,5% = 1,33
C
Ek = 2% - 1,5% = 0,5
D
Ek = 2%/-1,5% = -1,33

Slide 15 - Quizvraag

Tekst
Prijselasticiteit
Kruislingse prijselasticiteit
Inkomens elasticiteit
Procentuele verandering vraag goed A
Procentuele verandering prijs goed B 
Procentuele veranderin vd vraag
Procentuele verandering vd prijs
Procentuele veranderin vraag
        
Procentuele verandering inkomen

Slide 16 - Sleepvraag

prijselasticiteit van de vraag
prijselasticiteit van het aanbod
inkomenselasticiteit
kruislingse prijselasticiteit van de vraag
Ea
Ev
Ey
Ek

Slide 17 - Sleepvraag

Substituten of complementen
Goederen die elkaar kunnen vervangen (elkaars concurrenten zijn) noem je substitutiegoederen. Het verband tussen de vraag naar het ene goed en de prijs van het andere goed is positief.

Goederen die elkaar aanvullen (die je samen gebruikt) noem je complementaire goederen. Het verband tussen de vraag naar het ene goed en de prijs van het andere goed is negatief.

Slide 18 - Tekstslide