5.3 Ministers en hun budgetten

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

Ministers en hun budgetten

Leerdoel

Ik kan uitleggen waar de overheid geld aan uit geeft.

Prinsjesdag

Prinsjesdag

Rijksbegroting = voorstellen over budgetten

Miljoenennota = samenvatting van de rijksbegroting

Het parlement kan de rijksbegroting wijzigen, goedkeuren of afkeuren met hulp van het Centraal Planbureau (CPB).

CBS Centraal bureau voor de Statistiek

Begrotingstekort = uitgaven van het Rijk hoger dan de inkomsten

dan ontstaat er een staatsschuld (moeten geld lenen)

Begrotingsoverschot = uitgaven van het rijk lager dan de inkomsten

De Europese Unie heeft regels voor het begrotingstekort en de staatsschuld.

Begrotingstekort niet meer dan 3% 

Staatsschuld niet meer dan 60% van de totale Nederlandse productie in een jaar

Subsidies en heffingen

Subsidies = financiële tegemoetkoming voor bijvoorbeeld: geloofsovertuiging, gehandicapten, etc.

Heffingen = belasting en accijnsen, bijvoorbeeld: benzine, wegenbelasting

Oefenopdracht

De staatsschuld was in 2010 450 miljard. In 2014 was de staatsschuld 460 miljard. Bereken de procentuele verandering.

Oefenopdracht

De staatsschuld was in 2009 410 miljard. In 2014 was de staatsschuld 460 miljard. Met hoeveel procent is dit bedrag toegenomen?

Wat je gaat doen

Maken opdrachten van 5.3 (overslaan opdracht 8)