Oefenen formules, tabellen en grafieken
begingetal
wat komt vooraan je formule
wat komt achteraan je formule
daalgetal
1 / 18
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
begingetal
wat komt vooraan je formule
wat komt achteraan je formule
daalgetal
Slide 1 - Sleepvraag
Vul de formule bij de tabel in.
................... = ................... - ................ x ........................
hoogte in meters
tijd in minuten
15
480
Slide 2 - Sleepvraag
inkomsten = 5 + 2 x tijd (uren)
inkomsten = 3 + 2 x tijd (uren)
inkomsten = 4 + 2,50 x tijd (uren)
Slide 3 - Sleepvraag
... = .... +- .... x ....
woorden bij verticale as
woorden bij horizontale as
begingetal
Stijg- of daalgetal
Slide 4 - Sleepvraag
Saher bezorgt pizza’s.
Om uit te rekenen hoe zwaar de box met pizza’s is, gebruikt hij de formule
aantal pizza’s × 0,5 + 4 = gewicht in kg.
4,6
4
0,6
De pizzeria gaat de pizza’s zwaarder maken, ze wegen voortaan 0,6 kg.
De formule daarbij is dan
aantal pizza’s × ..... + ..... = gewicht in kg.
Slide 5 - Sleepvraag
kosten = 15 + 1,50 x tijd in uren
hier begint de grafiek
hier eindigt de grafiek
Slide 6 - Sleepvraag
Saher bezorgt pizza’s.
Om uit te rekenen hoe zwaar de box met pizza’s is, gebruikt hij de formule
aantal pizza’s × 0,5 + 4 = gewicht in kg.
4,50 kg
0,50 kg
7,00 kg
10,00 kg
6,50 kg
4,00 kg
Bij 5 pizza’s weegt de box
Bij 6 pizza’s weegt de box
De box zelf weegt
Slide 7 - Sleepvraag
Vul de formule bij de grafiek in.
................... = ................... + ................ x ........................
inkomsten in euro
tijd in uren
3
5
15
Slide 8 - Sleepvraag
Een monteur rekent € 20,- per uur en € 15,- aan voorrijkosten.
1 uur werken kost 1 × + 15 = euro
2 uur werken kost 2 × + = euro
15
35
55
20
Slide 9 - Sleepvraag
Zet de getallen op de goede plek.
100
120
160
360
400
440
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is het richtingscoefficient van grafiek k?
A
-1/2
B
1/2
C
-1
D
1
Slide 11 - Quizvraag
Deelstreep is een ander woord voor
A
( )
B
x
C
:
D
+
Slide 12 - Quizvraag
Bereken deze opgave met deelstreep:
A
20
B
26
C
4
D
22
Slide 13 - Quizvraag
Welk onderdeel van de formule heeft te maken met het vaste bedrag?
A
kosten in €
B
0,50
C
aantal foto's
D
2
Slide 14 - Quizvraag
Hebben deze formules een stijg- of een daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal
Slide 15 - Quizvraag
Twee formules:
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?
A
Formule A
B
Formule B
C
Beide even stijl
D
Geen idee
Slide 16 - Quizvraag
Wat is bij beide formules hetzelfde?
A
De richtingscoefficient (de a)
B
Het startgetal (de b)
Slide 17 - Quizvraag
Welke richtingscoefficient
hoort bij de grafiek?
hoort bij de grafiek?
A
0,5
B
5
C
6
D
0
