- Argunementen voor: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.
- argumenten tegen: daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, (aan de ene kant …) aan de andere kant, daar staat tegenover dat.
- weerlegging = als de schrijver aantoont dat het tegenargument niet klopt.