In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Must (+not) + hele werkwoord
Het moet(niet). (krachtiger dan should)
Het is heel belangrijk, het kan niet anders of het is verplicht.
You must have a valid ticket in order to enter. I must finish this essay today. I’m going out tomorrow.
has/have to + hele werkwoord
Iets moet (meestal) van iemand anders en is iets informeler dan 'must'
'Het is nodig' -> noodzaak
Mum says I have to do the dishes.I have to finish this essay today. We have to hand them in tomorrow