De terreuraanslag in New York in 2001 maakte duidelijk hoe sterk de haat was van fundamentalistische moslims ten opzichte van het Westen en hoe ver ze daarin bereid waren te gaan. Dit gaf een schokeffect: meer mensen dan voorheen gingen de islam zien als een bedreiging, als een haatdragende godsdienst die uit was op een heilige oorlog tegen de westerse wereld.
De terreurdaden van een kleine groep extremisten kleurden daarmee het beeld dat mensen van de islam hadden. Populisten grepen dat aan om de immigratie van moslims aan de kaak te stellen, waardoor veel moslims zich in een hoek gedreven voelden. Kortom: de aanslag in New York én de reacties daarop zorgden voor spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen en voor polarisatie in het politieke debat hierover.