Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Dingen en mensen aanwijzen
de Aanwijzende Voornaamwoorden
Dingen en mensen aanwijzen
De aanwijzende voornaamwoorden
deze - die
dit - dat
deze man, die vrouw, dit kind, dat boek

Slide 2 - Tekstslide

het aanwijzend voornaamwoord.
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. 
Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 
Geef dat (boek) eens aan! 

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. 


Slide 3 - Tekstslide


hier 

daar
enkelvoud
de broek
deze broek
die broek
het shirt
dit shirt
dat shirt
meervoud
de broeken
deze broeken
die broeken
de shirts
deze shirts
die shirts

Slide 4 - Tekstslide

Neem je ......... rode paprika of ......... groene? (de paprika)
A
deze, deze
B
dit, dit
C
deze, dit
D
dit, deze

Slide 5 - Quizvraag

Ik neem ......... bril. .......... andere bril staat me niet. (de bril)
A
deze, die
B
deze, dat
C
dat, dat
D
deze, dit

Slide 6 - Quizvraag

Ober, .......... biefstuk is niet vers! (de biefstuk)
A
dit
B
deze

Slide 7 - Quizvraag

Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)
A
die
B
dit

Slide 8 - Quizvraag

Deze broek is mooi, maar ...... daar is goedkoper (de broek)
A
deze
B
die

Slide 9 - Quizvraag

Wat vind je van ...... tafel hier? (de tafel)
A
deze
B
die

Slide 10 - Quizvraag

En wat vind je van ...... huis daar?
(het huis)
A
deze
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide