Unit 3 Lesson 5

Unit 3 Lesson 5
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 3 Lesson 5

Slide 1 - Tekstslide

Today
Grammar: Present continuous vs. Present simple
Words: Special days
Writing

Slide 2 - Tekstslide

Lesson 5
Study words and expressions lesson 5
page 132 and 133
5 minutes in silence
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesson 5
page 118
Vocabulary
Exercise 3, 4, 9, 

Slide 4 - Tekstslide

Lesson 5
Writing
Ex 1 and 2 page 116-117

Choose exercise 11 or 12 (or both!) Page 122


Slide 5 - Tekstslide

Twits
Read
Ex. page 38



Slide 6 - Tekstslide

Unit 3 Lesson 5 Part 2

Slide 7 - Tekstslide

Planning
- Present continuous vs. Present simple
- Homework 

Goal:
At the end of the lesson you can tell me the difference between the present continuous and present simple. 

Slide 8 - Tekstslide

The Present Continuous 
Gebruik:
Als iets NU gebeurt. 

Vorm:
vorm van to be  (am/is/are) + werkwoord + ing

Voorbeeld:
I am walking right now. 

Slide 9 - Tekstslide

The Present Simple
Gebruik:
Als iets vaak, regelmatig, soms gebeurt.
Als iets een feit is. 

Vorm:
Stam of stam +s

Voorbeeld:
He walks to school every day. 

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden
Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:

Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden. 

Present continuous                                             Present simple
at the moment, now,                                           Every day, usually, always, 
right now, be quiet etc.                                      sometimes, often, weekly etc. 

Slide 11 - Tekstslide

The Present Continuous vs. Present Simple







Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken. 
Present continuous
Present simple
Vorm
am/is/are + ww + ing
stam of stam + s
Gebruik
NU
Feit of regelmaat
Signaal
woorden
Now, right now, at the moment
Every day, always, regularly, sometimes

Slide 12 - Tekstslide

He ... (to do) his homework right now.

Wat is het signaalwoord?

A
his
B
homework
C
he
D
right now

Slide 13 - Quizvraag

Vul in:

He ... (to do) his homework right now.



A
is doing
B
am doing
C
does
D
do

Slide 14 - Quizvraag

They ... (to walk) to school every day.

Wat is het signaalwoord?

A
they
B
to school
C
every day
D
day

Slide 15 - Quizvraag

Vul in:

They ... (to walk) to school every day.


A
walks
B
walk
C
are walking
D
is walking

Slide 16 - Quizvraag

Usually we ... (to eat) rice on saturday.

Wat is het signaalwoord?

A
usually
B
we
C
rice
D
on saturday

Slide 17 - Quizvraag

Vul in:

Usually we ... (to eat) rice on saturday.


A
eat
B
eats
C
are eating
D
am eating

Slide 18 - Quizvraag

Look! It ... (to rain) very hard.

Wat is het signaalwoord?


A
look
B
it
C
very
D
hard

Slide 19 - Quizvraag

Vul in:

Look! It ... (to rain) very hard.


A
am raining
B
is raining
C
very
D
hard

Slide 20 - Quizvraag

Unit 3 Lesson 5 Part 2
Do: Ex. 5, 6, 7, 8 (Page 120) 
Homework: Finish lesson 5

Practice test next lesson! Make sure to review and study all grammar and vocab of Unit 3

Slide 21 - Tekstslide