zij, hen, hun

Zij, hun, hen
Zij en hun worden vaak door elkaar gebruikt. In deze les leer je wanneer je welk woord moet gebruiken. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Zij, hun, hen
Zij en hun worden vaak door elkaar gebruikt. In deze les leer je wanneer je welk woord moet gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Zij
Zij gebruik je als derde persoon meervoud als onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Zij maken samen het ontbijt klaar.
Zij hebben vanmiddag met elkaar overlegd.
Zij zeggen dat ze geen honger hebben.

Slide 3 - Tekstslide

Hun of hen?
Het verschil tussen hen en hun vinden mensen vaak moeilijker. 

https://schooltv.nl/video-item/clipphanger-wanneer-gebruik-je-hen-en-hun

Slide 4 - Tekstslide

Dus:
Zij is het onderwerp in de zin.
Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord of meewerkend voorwerp.
Hen gebruik je als lijdend voorwerp of na een voorzetsel.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik geef hun de bloemen.
Ik geef de bloemen aan hen.
Ik zet mijn geld op hen.
Ik heb de brief naar hen gestuurd.

Slide 6 - Tekstslide

Nu jij. Wat is goed?
... wassen de groente zorgvuldig.
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 7 - Quizvraag

De docent gaf ....... een standje.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb ..... gevraagd op tijd te komen.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb ....... de weg gewezen.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 10 - Quizvraag

Ik vind ....... leuk.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb ...... in het park gezien.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 12 - Quizvraag

....... hebben ...... huiswerk niet gemaakt.
A
Zij, hen
B
Hun, hen
C
Zij, hun
D
Hun, hun

Slide 13 - Quizvraag