Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Video

Bedenk zelf een zin van
minimaal tien woorden.
Zorg dat je minimaal
twee werkwoordsvormen
gebruikt.
timer
2:00

Slide 3 - Open vraag

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.

Slide 4 - Open vraag

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
Engelse werkwoorden
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Wat is juist gespeld? Een of meerdere antwoorden zijn goed.
A
Sophie heeft haar vinger verbrandt.
B
Sam en Tom moesten op de bus wachtten.
C
Het verbrandde haar van Sjors stinkt enorm.
D
Tom verbreedde zijn tuinpad.

Slide 6 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Woordweb

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 8 - Quizvraag

Wat je vindt, mag je houden.
Vindt je ook niet?

A
Fout, eerste 'vindt' moet zonder 't'.
B
Fout, beide keren moet 'vindt' zonder 't'.
C
Fout, tweede 'vindt' moet zonder 't'.
D
Deze zin is goed gespeld.

Slide 9 - Quizvraag

Wie wat ... (bewaren), die heeft wat.
A
bewaart
B
bewaardt
C
bewaard
D
bewaartd

Slide 10 - Quizvraag

Gisteren ... (lunchen) ik met mijn oma.
A
lunchde
B
lunchte
C
lunchete
D
lunchede

Slide 11 - Quizvraag


Vorig jaar ... (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 12 - Quizvraag

Die ... (vergroten) foto's zijn te zien in de galerie.
A
vergrootte
B
vergrote
C
vergroten
D
vergroote

Slide 13 - Quizvraag

Yasmina kwam ... (slingeren) aanfietsen.
A
slingerend
B
slingerent
C
geslingerd
D
geslingert

Slide 14 - Quizvraag

De atleet ... (racen) nu over de finish.
A
ract
B
timte
C
racet
D
timete

Slide 15 - Quizvraag

De trainer ... (timen) de snelheid van de atleet.
A
timde
B
timte
C
timede
D
timete

Slide 16 - Quizvraag

Werkwoordspelling: wat gaat er nog fout?

Slide 17 - Woordweb