1 Yo (pensar-ie) mucho en ti 2 La clase ( él/ comenzar-ie) a las ocho y veinte. 3 Ahora (vosotros/ entender-ie) esta tarea 4 No ( tú/ perder-ie) ese libro, porque es de mi padre 5 Nosotros (venir-ie) de Uithoorn y ellas ( volver-ue) de Ámsterdam 6 Yo no (conocer) a ese tío; yo (preferir-ie) trabajar solo 7 Ya yo (saber); yo (volver-ue) más tarde porque ella (dormir-ue) ahora
VERVOEG HET ONREGELMATIGE WERKWOORD TUSSEN DE HAAKJES
Slide 9 - Open vraag
TENER + QUE
Tener (hebben)
tener + que = moeten
REGEL: tener + que + HEEL WERKWOORD (infinitief)
bv: tengo que ir al campo de fútbol
(ik moet naar het voetbalveld gaan)
>> letterlijk zeg je :
TENGO QUE IR AL CAMPO DE FÚTBOL
Ik hebde verplichting om te gaan naar het voetbalveld
Slide 10 - Tekstslide
vervoegen...
yo tengo que (ik moet)
tu tienes que (jij moet)
él, ella, usted tiene que (hij, zij, u moet)
nosotros tenemos que (wij moeten)
vosotros tenéis que (jullie moeten)
ellos, ellas usted tienen que (zij moeten, u moet)
....gevolgd door nog een ander heel werkwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Maak nu 2 zinnen met gebruik van tener + que + heel werkwoord