Hoofdletters en bijv. naamwoord

Taalverzorging 6

Persoonsvorm (herkennen en weergeven)
Bijvoeglijk naamwoord (herkennen en weergeven)
Werkwoord-spelling (Gebruiken van de juiste werkwoordspelling in een context of zinsverband)
Spelling vaste woorden (Herkennen van de juiste spelling van vaste woorden)
Interpunctie (Herkennen van fouten in de interpunctie en hoofdlettergebruik)
Interpunctie (Correct gebruiken van de interpunctieregels)
Zinsdelen (Functies van de grammaticale structuur in een zin herkennen)



Vrijdag 11 juni
weging x 3
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 6

Persoonsvorm (herkennen en weergeven)
Bijvoeglijk naamwoord (herkennen en weergeven)
Werkwoord-spelling (Gebruiken van de juiste werkwoordspelling in een context of zinsverband)
Spelling vaste woorden (Herkennen van de juiste spelling van vaste woorden)
Interpunctie (Herkennen van fouten in de interpunctie en hoofdlettergebruik)
Interpunctie (Correct gebruiken van de interpunctieregels)
Zinsdelen (Functies van de grammaticale structuur in een zin herkennen)



Vrijdag 11 juni
weging x 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Vandaag maken jullie de N1 toets Spelling
(deze staat onder Spelling/Vrije ruimte)


Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.

Schrijf je 'zo kort' mogelijk!

Slide 3 - Tekstslide

wa's da....
zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Woordweb

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 5 - Quizvraag

We zijn de gerookte zalm vergeten!

Wat is het voltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Open vraag

Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.

Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op;

Slide 7 - Open vraag

(verrot) – de ............... planten

Vul het voltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord in.

Slide 8 - Open vraag

(ontpit) – de ............... olijven

Vul het voltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord in.

Slide 9 - Open vraag

Hoofdletters

Slide 10 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 11 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 13 - Quizvraag

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 14 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 15 - Tekstslide

........ heeft veel in zijn mars. (meneer van der vlies)

Slide 16 - Open vraag

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 18 - Quizvraag

Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 19 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Ebay
B
EBay
C
eBay

Slide 21 - Quizvraag

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 22 - Tekstslide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 23 - Tekstslide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter.
  • In het Nabije Oosten is de situatie erg gespannen.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel ........... wonen er in Nederland? (spanjaarden)

Slide 25 - Open vraag

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Westelijke zeestroom
B
westelijke zeestroom

Slide 28 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 29 - Quizvraag

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 30 - Tekstslide

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 31 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Middeleeuwen
B
middeleeuwen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
tweede wereldoorlog
B
Tweede Wereldoorlog

Slide 33 - Quizvraag