Bij een dubbele ontkenning gebruik je twee keer een ontkennend woord (bijv. geen, niet).
Ik maak nooit geen fouten.
Met deze grote paraplu voorkom je dat je niet nat wordt.
Slide 4 - Tekstslide
Onjuiste herhaling
Wanneer je een vast voorzetsel twee keer (onnodig) herhaalt:
Aan dat fictiedossier daar begin ik niet aan.
Slide 5 - Tekstslide
Pleonasme
Bij pleonasme wordt alléén een eigenschap herhaald. Meestal de combinatie bnw - zn
"Witte sneeuw"
"Ronde cirkel"
Slide 6 - Tekstslide
Tautologie
Tautologie is het herhalen van dezelfde betekenis in een ander woord.
Vaak gaat het om twee bijvoeglijke naamwoorden, twee zelfstandige naamwoorden of twee bijwoorden in één zin, waarvan er dus één weg zou kunnen.
"Haar kamer was vies en vunzig."
''Vermoedelijk moet je misschien een ander nummer bellen.''
Slide 7 - Tekstslide
Contaminatie
Bij een contaminatie worden twee woorden of uitdrukkingen door elkaar gebruikt.
Die schoenen kosten duur.
-> duur zijn / veel kosten
Ik besef me goed hoe laat het is.
-> beseffen / zich realiseren
Slide 8 - Tekstslide
Foutief beknopte bijzin
In een beknopte bijzin staat geen onderwerp. Een beknopte bijzin is correct als het onderwerp uit de hoofdzin hetzelfde is als in de bijzin.
Als het onderwerp niet hetzelfde is, moet je van de beknopte bijzin een gewone bijzin maken, dus met een voegwoord en een onderwerp.
In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.
Terwijl de zwerver in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, vond de agent hem in de goot.
Slide 9 - Tekstslide
Foutief beknopte bijzin
In een beknopte bijzin staat geen onderwerp. Een beknopte bijzin is correct als het onderwerp uit de hoofdzin hetzelfde is als in de bijzin.
Als het onderwerp niet hetzelfde is, moet je van de beknopte bijzin een gewone bijzin maken, dus met een voegwoord en een onderwerp.
In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.
Terwijl de zwerver in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, vond de agent hem in de goot.
Slide 10 - Tekstslide
Foutieve samentrekking
Soms kun je in zinnen met ‘en’ en ‘maar’ zinsdelen weglaten. Samentrekken mag alleen als de woorden die je weglaat in beide zinnen
➢ dezelfde grammaticale functie hebben (dus beide bijv. onderwerp zijn).
--> Zijn broek kost 80 euro en vind ik niet mooi.
➢ Dezelfde grammaticale vorm hebben (dus beide EV of beide MV)
--> Er wordt een verkeersdrempel aangelegd en huizen gebouwd.
Slide 11 - Tekstslide
Foutieve samentrekking
Soms kun je in zinnen met ‘en’ en ‘maar’ zinsdelen weglaten. Samentrekken mag alleen als de woorden die je weglaat in beide zinnen
➢ Dezelfde betekenis hebben
--> De herderinnetjes hielden een kudde en van ieder schaap.
Slide 12 - Tekstslide
Welke dubbelopfout herken je?
Aan al dat gepraat over voetbal op zondagavond heb ik werkelijk zo'n hekel aan.
A
Onjuiste herhaling
B
Contaminatie
C
Dubbele ontkenning
D
Tautologie
Slide 13 - Quizvraag
Welke dubbelopfout herken je?
Mijn mentor in 3 vwo raadde mij nadrukkelijk af om geen exact profiel te kiezen, omdat ik slechte cijfers had voor wiskunde en natuurkunde.
A
contaminatie
B
onjuiste herhaling
C
dubbele ontkenning
D
tautologie
Slide 14 - Quizvraag
Welke dubbelopfout herken je?
Lars kan nogal scherp uit de bocht komen.
A
contaminatie
B
tautologie
C
pleonasme
D
dubbele ontkenning
Slide 15 - Quizvraag
Verwijswoorden
Deze woorden verwijzen naar andere woorden of zinnen. Het antecedent bepaalt welk verwijswoord je moet gebruiken. Kies daarbij het juiste verwijswoord:
Mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Omdat het pand vorig jaar zo prachtig verbouwd is, wil ik ... graag van u kopen.
A
hem
B
het
C
haar
D
hun
Slide 21 - Quizvraag
De politie wil meer personeel aannemen, omdat ... voor steeds hetere vuren komt te staan.
A
hun
B
ze
C
hij
D
haar
Slide 22 - Quizvraag
Heeft de arts ... (hen/hun) niet verteld dat ... (hun/ze) in de tropen veel risico lopen op besmettelijke ziekten?