Taalcompleet A2 Thema 1.11

Blauwe woorden blz. 29
Aan de slag met de blauwe woorden van 1.10.
- Wat betekenen de woorden.
- Zinnen maken.
- Hoeveel woorden heb je onthouden?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Blauwe woorden blz. 29
Aan de slag met de blauwe woorden van 1.10.
- Wat betekenen de woorden.
- Zinnen maken.
- Hoeveel woorden heb je onthouden?

Slide 1 - Tekstslide

Tickets kun je halen in ...

  • de automaat   
  • de automaten

Slide 2 - Tekstslide

Ik kom niet graag te laat. Ik kom liever ...

  • op tijd               

Slide 3 - Tekstslide

De trein heeft vertraging door een ... storing


  • technische     

Slide 4 - Tekstslide

De trein is te laat. Hij heeft 15 minuten ...

  • vertraging       
  • de vertraging 

Slide 5 - Tekstslide

Kan ik u helpen? Heeft u mijn ... nodig?

  • hulp                               
  • de hulp                         
  • een handje helpen 

Slide 6 - Tekstslide

Normaal = Gewoon

Slide 7 - Tekstslide

Wat hij zegt is waar:

  • Hij heeft gelijk    
  • Ik heb gelijk         
  • Jij hebt gelijk      

Slide 8 - Tekstslide

Dit betekent allemaal hetzelfde:

Slide 9 - Tekstslide

Dat is goed om te weten!



  • handig         

Slide 10 - Tekstslide

Ik kan je niet verstaan er is hier zo veel ...


  • lawaai        
  • het lawaai

Slide 11 - Tekstslide

'Op een plek' of 'met iets':
 
  • ergens    

Slide 12 - Tekstslide

Ik versta u niet goed. Kunt u ... spreken?

  • duidelijk       

Slide 13 - Tekstslide

Taalcompleet A2 Thema 1.11
Begrijp jij het?

Slide 14 - Tekstslide

Welke zin klopt?
A
U spreken goed Nederlands
B
U spreek goed Nederlands
C
U spreekt goed Nederlands

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is NIET goed?
A
Jij belt mij
B
Zij bellen mij
C
Zij bel mij
D
Ik bel jou

Slide 16 - Quizvraag

Maak de zin goed:
Joyce-maken-soep

Slide 17 - Open vraag

Maak de zin goed:
ik-eten-graag-brood

Slide 18 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Kopen jij graag fruit?
B
Koop jij graag fruit?
C
Koopt jij graag fruit?

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Sarah drinkt een kopje thee
B
Sarah drinken een kopje thee
C
Sarah drink een kopje thee

Slide 20 - Quizvraag

Maak deze zin goed:
kloppen- het- wel?

Slide 21 - Open vraag

Welke zin is NIET goed?
A
Zij zingt in een band
B
Zij zingen in een band
C
Zij zing in een band
D
In een band zingt zij

Slide 22 - Quizvraag

Maak deze zin goed:
jij-maken-veel huiswerk

Slide 23 - Open vraag