formatieve toets gaswisseling en uitscheiding 5H

formatieve toets gaswisseling en uitscheiding
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

formatieve toets gaswisseling en uitscheiding

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen functie van de lever?
A
rode bloedcellen afbreken
B
glucose opslaan
C
DNA afbreken
D
CO2 opslaan

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Link

Benoem de onderdelen van de nier van buiten naar binnen.
A
Nierkapsel, niermerg, nierschors, nierbekken
B
Nierkapsel, nierschors, nierbekken, niermerg
C
Nierkapsel, nierbekken, nierschors, niermerg
D
Nierkapsel, nierschors, niermerg, nierbekken

Slide 4 - Quizvraag

Welk onderdeel hoort bij nummer 1
A
nierkapsel
B
niermerg
C
nierschors
D
nierlichaampje

Slide 5 - Quizvraag

Door een hoge ADH (anti plashormoon) spiegel ……...de bloeddruk.
A
stijgt
B
daalt

Slide 6 - Quizvraag

hoe werkt ADH?

Slide 7 - Tekstslide

Het persen van bloedplasma door de nierkapsels heet
A
ultrafiltratie
B
filtratie
C
resorptie
D
terugresorptie

Slide 8 - Quizvraag

Werking nefron
Door hoge bloeddruk wordt het vocht met glucose, ionen en ureum uit het bloedplasma in het nierkapsel eruit geperst. Dit heet ultrafiltratie. Dit proces kost geen zuurstof, door het kleinere volume vocht zit er dus relatief meer zuurstof in het bloed.

Slide 9 - Tekstslide

Een achtste deel van een lever kan weer uitgroeien tot een hele lever in een donorlichaam.
A
juist
B
onjuist
C
soms

Slide 10 - Quizvraag

de functie van de urineblaas is het maken van urine.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren

Slide 12 - Quizvraag

1
2
4
5
7
14
Baarmoeder
Vagina
Blaas
Eierstok
Eileider
Urinebuis

Slide 13 - Sleepvraag

De blaas bevindt zich in de ...
A
Borstholte
B
Buikholte

Slide 14 - Quizvraag

Laxeermiddelen hebben invloed op de .... ?
A
de nieren
B
de darmen
C
de maag
D
de blaas

Slide 15 - Quizvraag

waar komt de voorurine in terecht?
A
in de nefronen
B
in de nierkanaaltjes
C
in de blaas
D
in de urineleiders

Slide 16 - Quizvraag

het maken van gal is de functie van de galblaas.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

De urine buis en urine leider zijn andere woorden voor het zelfde deel van het lichaam.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Het bloed van een mens wordt elke dag.....x door de nieren gezuiverd.
A
5x
B
10X
C
50x
D
200x

Slide 19 - Quizvraag

Vervoert de urine vanuit de nieren naar de (urine)blaas.
Slaat de urine tijdelijk op
Via deze buis verlaat urine het lichaam
Hier worden afvalstoffen uit het bloed gehaald.
Niermerg en nierschors
Urineleider
Urineblaas
Urinebuis

Slide 20 - Sleepvraag

Poep is bruin omdat...
A
al het eten door elkaar heen bruin is
B
de enzymen van de darm bruin zijn
C
de lever bruin gekleurde afvalstoffen afgeeft.

Slide 21 - Quizvraag

De lever krijgt zijn zuurstof van..
A
de poortader
B
de leverslagader
C
de poortader en de lerverslagader

Slide 22 - Quizvraag

lever slagader
lever ader
poortader

Slide 23 - Tekstslide

een volwassen persoon ademt in rust....liter lucht uit.
A
0,5
B
0,75
C
1
D
1,25

Slide 24 - Quizvraag

De hoeveelheidlucht die je in rust uitademt noemen we
A
vitale capaciteit
B
ademvolume
C
longcapaciteit
D
restvolume

Slide 25 - Quizvraag

longblaasjes
longen
brochiën
brochiolen
luchtpijp

Slide 26 - Sleepvraag

B3: Aandoeningen aan longen en luchtwegen

Slide 27 - Tekstslide

Iemand met een klaplong heeft een kleinere
A
longcapaciteit
B
vitale capaciteit
C
ademvolume
D
A,B en C zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Bij rustig inademen gebruik je
A
middenrifspieren en buitenste tussenribspieren
B
alleen de middenrifspieren
C
alleen de buitenste tussenribspieren

Slide 29 - Quizvraag

bij inademen wordt de ruimte voor de longen groter hierdoor wordt de druk in de longen....
A
groter
B
kleiner

Slide 30 - Quizvraag

CO heeft meer affiniteit met hemoglobine dan O2.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

zuurstof gaat van de longen naar de bloedvaten door..
A
osmose
B
diffusie

Slide 32 - Quizvraag

Welke stof zit wel in voorurine maar niet in urine?
A
ureum
B
Natrium
C
Calcium
D
Glucose

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video