Les 61 HV Het lijdend voorwerp

        Nodig:  laptop: LessonUP startklaar- boek - schrift - pen 
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoelen: - ik kan het lijdend voorwerp in een zin vinden. 
                         
  Het lijdend voorwerp
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

        Nodig:  laptop: LessonUP startklaar- boek - schrift - pen 
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoelen: - ik kan het lijdend voorwerp in een zin vinden. 
                         
  Het lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat kun je al?
  • zinsdelen: 
  • pv - wg - ow

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

De klas kan de persoonsvorm in een zin vinden.
A
De klas
B
kan
C
de persoonsvorm
D
vinden

Slide 3 - Quizvraag

Zet de volgende zin in een andere tijd.

Jos rijdt op zijn motor naar huis.

Slide 4 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde?

Wat werd vanmiddag thuis bezorgd?
A
wat
B
werd
C
werd bezorgd
D
thuis bezorgd

Slide 6 - Quizvraag

Morgen ruim ik mijn kamer op.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ruim
B
mijn kamer
C
morgen
D
ruim op

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De klas kan het onderwerp vinden.
A
De klas
B
kan
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Lieve mevrouw Kars legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Kars
B
legt uit
C
het onderwerp
D
Lieve mevrouw Kars

Slide 9 - Quizvraag

Lesdoel deze les: 

    Ik kan het lijdend voorwerp in een zin vinden. 
                         
    Het lijdend voorwerp

Slide 10 - Tekstslide

De stappen van zinsontleding

  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Zin in zinsdelen verdelen
  • Onderwerp

  • Lijdend voorwerp


Slide 11 - Tekstslide

ZINSDELEN 
Degene die het doet, is het onderwerp. (Wie doet het?)

Degene die het ondergaat, of die lijdt, noemen we het 
lijdend voorwerp (lv).
Een lijdend voorwerp doet zelf niets, er wordt iets mee gedaan.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

 Een lijdend voorwerp doet zelf niets; er wordt iets mee gedaan.

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 15 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.

wwg =

ow =

Wie .........................? 


lijdend voorwerp (lv) = 

voorbeeld 2

Slide 16 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Enim | zit |op mijn stoel

Op = voorzetsel

lijdend voorwerp = er is geen lv


Een lv begint nooit met een voorzetsel;  afstanden, gewicht en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn.

voorbeeld 3
ow
wwgez
Let op:

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Nina heeft de oude auto naar de garage gebracht.
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Nina
C
de oude auto
D
garage

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
Opdr. 2 - 3 (a-b-c) - 4 (1 zin) - 6 (zin 1-4)
lijdend voorwerp
 Terug- en vooruitblik   
   
   Lesdoel: -  ik weet kan het lijdend voorwerp in een zin vinden. 
  
217 
     Junior Einstein

Slide 19 - Tekstslide

      Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd hoe je het lijdend voorwerp in een zin vindt.   


Vooruitblik  
In de volgende les ga je alle lesstof herhalen.


Slide 20 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Henk doet Willem de groeten
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Henk
D
de groeten

Slide 21 - Quizvraag

Samengevat
Persoonvorm (pv) = zin in andere tijd zetten
Onderwerp (ond) = wie of wat + persoonvorm + rest van de zin
Lijdend voorwerp (lv) = wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + rest van de zin

Sandra geeft Patrick een mooie bos bloemen.

pv = geeft (Geeft Sandra Patrick een mooie bos bloemen?)
ond = Sandra (Wie of wat geeft Patrick een mooie bos bloemen?)
lv = een mooie bos bloemen (Wie of wat geeft Sandra Patrick?)

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 22 - Tekstslide

Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Joni en Sander
hebben
2 kinderen.

Slide 23 - Sleepvraag

gisteren
gegeten.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Wilco en Patrick
hebben
een kippetje

Slide 24 - Sleepvraag

die
wel.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Een frikandel
lust
ik

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Daniek zoekt naar haar lippenstift.
A
Daniek
B
zoekt
C
naar haar lippenstift
D
geen lv

Slide 27 - Quizvraag

Vervolg Quiz = bij oefenen SO PW

Slide 28 - Tekstslide

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 30 - Quizvraag

De politie gaf de fietser een bekeuring.
LV=
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 31 - Quizvraag

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht. LV=
A
een jas
B
Maartje
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 32 - Quizvraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 33 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 34 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De voetballer trapt de bal weg.

Slide 35 - Open vraag

GAAT HET GOED?

Lukt het je om het

lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?


Voor de zekerheid nog een voorbeeld.

Slide 36 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 37 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Fred doet peper op zijn gebakken ei.

Slide 38 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Op het feest hebben we gebak gegeten.

Slide 39 - Open vraag

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden.
LV=
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
geen lv

Slide 40 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 41 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

Slide 42 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Kirsten neemt Maja mee naar het zwembad.

Slide 43 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De visser heeft een karper gevangen.

Slide 44 - Open vraag