werkwoordspelling
1 / 13
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welk trucje pas jij toe als de persoonsvorm tegenwoordige tijd gevraagd wordt?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
In welke zin is 'kosten' de persoonsvorm?
Tekst
kosten
A
Declareer die kosten maar bij je verzekering.
B
De kosten voor de reparatie vielen mee.
C
Kosten die schoenen echt zoveel?
D
Marijn weet nog niet hoeveel zijn reis gaat kosten.
Slide 7 - Quizvraag
In welke zin zijn de werkwoorden allebei goed gespeld?
A
Ik verpeste mijn toets,
omdat ik het niet goed
had geleerd.
B
Ik verpeste mijn toets,
omdat ik het niet goed
had geleert.
C
Ik verpestte mijn toets,
omdat ik het niet goed
had geleert.
D
Ik verpestte mijn toets,
omdat ik het niet goed
had geleerd.
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord moet op de puntjes staan?
Hij ....... er geen snars van.
Hij ....... er geen snars van.
A
geloofd
B
geloofdt
C
geloovt
D
gelooft
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend
Slide 11 - Quizvraag
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd
