Les 1 - werken 134 - 138 v

Les 1 - werken 134 - 138
In deze les leer je:
- Er zijn verschillende dingen belangrijk aan werk.
- Wat is een werknemer en wat is een werkgever?
- Wat is stage lopen?

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 1 - werken 134 - 138
In deze les leer je:
- Er zijn verschillende dingen belangrijk aan werk.
- Wat is een werknemer en wat is een werkgever?
- Wat is stage lopen?

Slide 1 - Tekstslide

Les 1 - werken 134 
Tekst Werken.
- Wanneer ga je waarschijnlijk werken? (zin 1)
- Het werk wat je gaat doen, waar hangt dat vanaf (2)? (zin 2)
- Wat wil je misschien worden als je het leuk vindt om met je handen en met hout te werken? (zin 3) Timmerman  ( tot 2.03)
- Wat heb je nodig voor veel banen? (zin 4)

Slide 2 - Tekstslide

Les 1 - werken 134 vervolg tekst
- Welke opleiding moet je hebben als je in de keuken van een restaurant wilt werken? (zin 5)


Slide 3 - Tekstslide

Les 1 - 134 voorbeeld
Vraag van de dag:
Wat voor werk wil jij later gaan doen? ( beroepskeuzetest)
 
Luci97
- Waar wil Luci later gaan werken? 
- Waarom?


Slide 4 - Tekstslide

Les 1 - werken 134 
FeyenoordFan 
- Wat wil 'FeyenoordFan' worden?
- Waarom?
- Wat moet hij eerst nog doen?




Slide 5 - Tekstslide

Les 1 - werken 134
xx_Cheryl_xx
- Wat vindt Cheryl het belangrijkste?
- Waarom?

Dus: (onderste zin)
Wat voor werk je wilt doen, hangt af van wat je leuk vindt en waar je goed in bent.


Slide 6 - Tekstslide

Les 1 - werken 135 a, b en c
- Waar werkt Christa?
b. 

Waar werkt Perre?
c. 

Slide 7 - Tekstslide

Les 1 - werken 136
e. Kies twee dingen.
- Veel geld verdienen. 5 x (10 x)-  Veel kunnen leren.   ( 3 x)          
- In de buitenlucht werken.   - Veel vrijheid 1 x ( 2 x )
- Leuke collega's.  2 x  ( 6 x) - Vaste werktijden 1 x ( 1 x)
- Contact met klanten.    - Iets betekenen voor mensen 1 x
Dichtbij huis ( 1 x)



Slide 8 - Tekstslide

Les 1 - werken 136 f en g
Top 3 van de klas
f . 

Slide 9 - Tekstslide

Les 1 - werken 136 opdracht 2
Opdracht 2
Drie stellingen:
- 1 -  Als ik geen geld nodig zou hebben, zou ik niet gaan werken.
4 x ( 3x)
- 2 - Ik vind vrije tijd belangrijker dan werken. 1 x ( 9 x)
- 3 - Ik zou me heel nutteloos vinden als ik niet zou werken.

Slide 10 - Tekstslide

Les 1 - werken 137 b en c
Opmerkingen:
- Geld = belangrijk   - vrije tijd = belangrijk   - (niet) nuttig voelen  

Slide 11 - Tekstslide

Les 1 - werken 137 tekst
Werknemer en werkgever
- Waarbij werk je als je werknemer bent? (zin 1)
- Voor wie werk je dan? (zin 2)
- Wie is dan jouw werkgever? (zin 3)
- Wat is een voorbeeld van een werkgever. (zin 4)
- Supermarkt (YouTube 1.04)
- Vacature = soort werk/baan

Slide 12 - Tekstslide

Les 1 - werken 137
Werkgever - werknemer (vervolg)
- Wat kun je doen tijdens je opleiding? (zin 5)
- Wat is stage lopen? (zin 6)
- Wat is een voorbeeld waar je stage kunt lopen? (zin 7)
- (onder foto) Wat is Esmée bij een kapsalon?
- Wat is de kapsalon voor Esmée?  


Slide 13 - Tekstslide

Les 1 - werken 138
Mondeling opdracht 3.
- Waar was de stage?
- Wat moest je doen?
- Was het leuk?
- Wat vond je lastig (=moeilijk)?
- Wat heb je geleerd?
- Wil je hier werken later?

Slide 14 - Tekstslide

vervolg 138
- Waar zou je in de toekomst stage willen lopen?

Slide 15 - Tekstslide

blz. 138

Slide 16 - Tekstslide