NL1 Blok 4 oefentoets 2

NL1 Blok 4 oefentoets 2
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

NL1 Blok 4 oefentoets 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze toets bestaat uit 34 vragen. Je kunt in totaal 44 punten behalen.

Slide 2 - Tekstslide

Neem de zin over en zet hoofdletters en leestekens op de goede plaats:
lopen kinderen de avondvierdaagse sneller op dinsdag dan op vrijdag

Slide 3 - Open vraag

Neem de zin over en zet hoofdletters en leestekens op de goede plaats:
de avondkleding van koningin maxima is ontworpen door iris van herpen

Slide 4 - Open vraag

Neem de zin over en zet hoofdletters en leestekens op de goede plaats:

het ijsselmeer is het grootste meer van nederland

Slide 5 - Open vraag

Waarom staat ‘marktkoopman’ in zin a met een hoofdletter geschreven en in zin b met een kleine letter?

a: Marktkoopman Vos staat elke woensdag op de markt met stroopwafels
b: Elke woensdag staat marktkoopman Vos op de markt met stroopwafels.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de ik-vorm/stam van het werkwoord:

vergeven

Slide 7 - Open vraag

Wat is de ik-vorm/stam van het werkwoord:

stoten

Slide 8 - Open vraag

Wat is de ik-vorm/stam van het werkwoord:

trappen

Slide 9 - Open vraag

Wat is de ik-vorm/stam van het werkwoord:

niezen

Slide 10 - Open vraag

voorbeeldopgave:
In de onderstaande zin staat een werkwoord. 
Noteer daarvan de ik-vorm en het hele werkwoord:
De jongen fietst elke dag naar school om 8 uur.
antwoord: fiets - fietsen

Slide 11 - Tekstslide

In de onderstaande zin staat een werkwoord.
Noteer daarvan de ik-vorm en het hele werkwoord:

De docent kijkt de toets direct na op woensdag.

Slide 12 - Open vraag

In de onderstaande zin staat een werkwoord.
Noteer daarvan de ik-vorm en het hele werkwoord:

het paard graast heerlijk in het groene weiland.

Slide 13 - Open vraag

Wat is goed:

De boot dreift / drijft van de kant af het meer op.
A
dreift
B
drijft

Slide 14 - Quizvraag

Wat is goed:

Het zeil / zijl van de boot klappert in de wind.
A
zeil
B
zijl

Slide 15 - Quizvraag

Mama probeert altijd dertig keer per hap te
... (kauwen, tt).

Slide 16 - Open vraag

Loesje ...(tennissen, tt) al drie jaar,
maar ze wordt niet beter.

Slide 17 - Open vraag

Het leven van de ongelukkige man ...
(kabbelen, tt) voort.

Slide 18 - Open vraag

Arno ...
(geloven, tt) niet dat katten aandacht nodig hebben.

Slide 19 - Open vraag

China ...
(pretenderen, tt) winst in de strijd tegen softwarepiraterij

Slide 20 - Open vraag

Waarom schrijf je brand (met een d) in zin a en brandt (met dt) in zin b:
a: Brand jij het vlees aan de BBQ?
b: Brandt het vlees aan op de BBQ?

Slide 21 - Open vraag

Maak de zin af:

Een zinsdeel ...
A
bestaat altijd uit meerdere woorden
B
is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort..

Slide 22 - Quizvraag

Maak de zin af:

Met de vraagproef komt ...
A
de persoonsvorm vooraan in de zin te staan
B
veranderen alle werkwoorden in de zin.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in deze zin:

Loes schatert van het lachen.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in deze zin:

Kees loopt naar de bakker voor een brood.

Slide 25 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in deze zin:

Sist de moeder naar het meisje dat zij haar mond moet houden?

Slide 26 - Open vraag

Maak de zin af:

Het gezegde bestaat uit:
A
alle werkwoorden in de zin - de pv
B
pv + alle andere werkwoorden in de zin

Slide 27 - Quizvraag

Het gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
dat is waar
B
dat is niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:

De akelige ziekte is zich snel aan het verspreiden.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ow) in de zin:

De akelige ziekte kan zich snel gaan verspreiden.

Slide 30 - Open vraag

Wat is het gezegde (gez) in de zin:

De akelige ziekte is zich snel aan het verspreiden.

Slide 31 - Open vraag

Wat is persoonsvorm (pv) in de zin:

De oppas verschoont met tegenzin de luier.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ow) in de zin:

De oppas verschoont met tegenzin de luier.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het gezegde (gez) in de zin:

De oppas verschoont met tegenzin de luier.

Slide 34 - Open vraag

In de onderstaande zin is het zinsdeel in hoofdletters:

HET JONGERE ZUSJE chanteert haar broer.
A
de persoonsvorm (pv)
B
het onderwerp (ow)
C
het gezegde (gez)
D
geen van de drie

Slide 35 - Quizvraag

In de onderstaande zin is het zinsdeel in hoofdletters:

De student WIL graag een complimentje KRIJGEN.
A
de persoonsvorm (pv)
B
het onderwerp (ow)
C
het gezegde (gez)
D
geen van de drie

Slide 36 - Quizvraag

In de onderstaande zin is het zinsdeel in hoofdletters:

Het nieuwe televisieprogramma kluistert MENSEN aan de buis.
A
de persoonsvorm (pv)
B
het onderwerp (ow)
C
het gezegde (gez)
D
geen van de drie

Slide 37 - Quizvraag

Je bent klaar!

Fijne dag!

Slide 38 - Tekstslide