Onderwerp

Welkom!


 
Grammatica - Onderwerp
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!


 
Grammatica - Onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Doel(en) van deze les
  • Herhaling persoonsvorm
  • Uitleg theorie onderwerp
  • Klassikaal oefenen 
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 6 - Quizvraag

Op welke 3 manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 7 - Open vraag

De oma fietst.

Slide 8 - Tekstslide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 9 - Tekstslide

De boom groeit.

Slide 10 - Tekstslide

Doel(en) van deze les
  • Je kunt vertellen hoe je het onderwerp vindt
  • Je kunt mij laten zien dat je dit kunt vinden

Slide 11 - Tekstslide

Het onderwerp (OW)
Betekenis: is wie (of wat) iets doet in een zin 
Dus: wie/wat + PV?

Je vindt het onderwerp door:
  1. Je af te vragen: wie of wat doet iets?

Het onderwerp staat vaak naast de persoonsvorm
Het onderwerp kan 1 woord zijn, maar soms ook meerdere ('opa en oma')


Slide 12 - Tekstslide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het OW?
Die puzzel heeft wel 5000 stukjes.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het OW?
Wanneer komen Sint en Piet in Nederland?

Slide 21 - Open vraag

De FC Emmen jongens hebben dit weekend van AJAX gewonnen.

Slide 22 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 23 - Open vraag

Oefenen met het OW
Maken: Cursus 5 en dan §4 Onderwerp online

Slide 24 - Tekstslide

Wat kan je doen om het onderwerp (OW) te vinden?
A
Wie of wat doet iets?
B
De zin in een andere tijd te zetten
C
Alle werkwoorden op te schrijven
D
Een vraagzin maken

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het OW?
Vanaf volgende week hebben wij lekker drie weken vakantie.
A
Volgende week
B
hebben
C
lekker
D
wij

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het OW?

Vraag jij wel eens om hulp?
A
Vraag
B
jij
C
wel
D
eens

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het OW?
De mentor en haar klas hebben gisteren een klassenuitje gehad.
A
hebben
B
De mentor en haar klas
C
gisteren
D
een klassenuitje

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het OW?
Voor volgend zomer gaan opa en oma met ons mee op vakantie.
A
ons
B
vakantie
C
volgend zomer
D
opa en oma

Slide 29 - Quizvraag

Ik kan het onderwerp nu vinden in een zin
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll