Het monetair beleid is onderdeel van het conjunctuurbeleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid.
In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 2 videos.
Het monetair beleid is onderdeel van het conjunctuurbeleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid.
Een andere manier om de geldhoeveelheid (direct) te beïnvloeden is het door het verhogen of verlagen van de verplichte reserves die banken moeten aanhouden bij de ECB.
Reserves niet gebruiken voor kredietverlening.
Als de CB banken verplicht om een groter bedrag in deze financiële reserve te stoppen, kunnen banken over minder geld beschikken.
Deze lagere liquiditeit leidt -via een beperking van het aanbod- dus tot een hogere geldmarktrente.
De CB kan de geldhoeveelheid direct beïnvloeden door het opkopen van waardepapieren (meestal staatsobligaties) bij banken. Dit heet ook wel openmarkt-transacties.
Hierdoor verruimt de liquiditeitspositie van banken (ze krijgen meer geld in kas) en de banken zullen dit over het algemeen willen uitlenen (daar verdienen ze immers op).
Het aanbod van geld op de kapitaalmarkt stijgt, waardoor de rente daalt.
Het aantal leningen stijgt (en besparingen dalen), waardoor M stijgt.
Als rente stijgt, zal lenen door consumenten en bedrijven minder aantrekkelijk worden en sparen aantrekkelijker.
Het publiek (consumenten en bedrijven) hebben dus minder geld in handen dus daalt M.
Hoe indirect beïnvloeden? Rente-instrument!!
Korte termijn:
We gaan er van uit dat op korte termijn de stijging van M leidt tot een stijging van T. Dit komt (o.a.) omdat er sprake is van prijsrigiditeit en dus de prijzen niet stijgen. Als V ook niet verandert, kan een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) alleen leiden tot een stijging van het reële BBP (T).
Een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid heeft dus een positief effect op de reële economie.
Lange termijn:
We gaan er van uit dat op lange termijn de stijging van M leidt tot een stijging van de prijzen (P) en niet van Y.
Dit komt, omdat volgens de theorie, Y weer terug gaat naar de natuurlijke productieomvang.
De ECB heeft in principe maar één doelstelling: zorgen dat de inflatie ‘binnen de perken’ blijft, d.w.z. niet boven de 2% komt, maar ook niet veel er onder.
De ECB heeft hiermee een moeilijke taak, omdat:
- Niet alle landen in het eurogebied dezelfde inflatie hebben, en de ECB heeft maar één uniform middel heeft.