bron 7
In augustus 1795 breekt er in de Nederlandse kolonie Curaçao een slavenopstand uit.
Pastoor Schinck beschrijft de onderhandelingen die hij namens het Nederlandse bestuur voert met Tula, de leider van de opstandige slaven:
Tula begon te spreken: "Wij zijn enorm mishandeld. Wij willen niemand kwaad doen, maar willen onze vrijheid. De Franse zwarten hebben hun vrijheid gekregen1) (…) en nu willen wij hier ook vrij zijn. Meneer pastoor, komen alle mensen niet voort uit Adam en Eva? Heb ik iets verkeerd gedaan door 22 van mijn medebroeders uit de ketens te bevrijden waarin men hen ten onrechte had geslagen? (…) Ach pastoor, ze zorgen nog beter voor de dieren. Als een dier een been breekt, dan krijgt het nog verzorging." (…)
Daarna wees kapitein Tula mij een kamer waar ik kon overnachten. Enige tijd daarna (…) kon ik horen dat er buiten de kamer moderne Franse liedjes werden gezongen, maar heel zachtjes, om mij niet te storen. Ik moet echter bekennen dat ik toen enorm bang en benauwd werd. Ik meende in handen van Robespierre gevallen te zijn en zag de guillotine al voor me. Ik hoopte dat
het snel ochtend zou worden.
noot 1 In 1794 werd in de Franse kolonie Saint-Domingue de slavernij afgeschaft.