Familie beschrijven (2)

Woordenschat
Wörter Stadt
Wörter Familie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Wörter Stadt
Wörter Familie

Slide 1 - Tekstslide

Planung
Hausaufgaben check
Wörter die Stadt: Die Welt und Ich
Verb: Können
Hausaufgaben Seite 49

Slide 2 - Tekstslide

Lernziel
Ich kann über meine Familie schreiben
Ich kann das Verb 'können' benutzen

Slide 3 - Tekstslide

Intro
Was haben wir bis jetzt gemacht?

Slide 4 - Tekstslide

Hausaufgabencheck
Nimm die Seite 47 und 48 vor dir
Wir checken die Hausaufgaben: Zinnen vertalen

Slide 5 - Tekstslide

Zinnen vertalen op je wisbord

Ik kan het goed vinden met mijn tante.

Mijn naam is Heike ik heb blauwe ogen en bruin haar. Ik ben grappig

Ik kan het niet goed vinden met mijn broer omdat hij niet aardig is.

Slide 6 - Tekstslide

Verb 'können'
w

Slide 7 - Tekstslide

Modalverb: können 
ich kann
du kannst
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
sie/Sie können
können = kunnen, in staat zijn

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik: modale werkwoorden
Zwakke werkwoorden                                              können
(fe) esttenten


ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
kann -
kannst
kann -

können
könnt
können
1. stamklinker verandert bij ich, du, er/sie/es
2. ich en er/sie/es krijgen GEEN uitgang!

Slide 9 - Tekstslide

Jij kunt goed leren
Du .......... gut lernen.
A
kannst
B
könnt
C
können
D
kann

Slide 10 - Quizvraag

ich ....... nicht schwimmen

Slide 11 - Open vraag

du .......... ein bisschien kochen

Slide 12 - Open vraag

ihr ...... gut sehr gut schreiben

Slide 13 - Open vraag

wir ...... gar nicht rechnen

Slide 14 - Open vraag

er ..... nicht so gut singen

Slide 15 - Open vraag

sie..... nicht so gut singen

Slide 16 - Open vraag

Kunnen jullie zwemmen -
.......... ihr schwimmen?
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 17 - Quizvraag

Hij kan gitaar spelen.
Er .......... Gitarre spielen.
A
kannst
B
können
C
könnt
D
kann

Slide 18 - Quizvraag

Wij kunnen helemaal niet klimmen
............ ................. gar nicht klettern

Slide 19 - Open vraag

Die drei Kinder ................. schon Fahrrad fahren.

Slide 20 - Open vraag

Jij kunt een handstand
............. ............. ein Handstand machen

Slide 21 - Open vraag

Das kann ich jetzt
Ich kann über meine Familie schreiben: dit hebben jullie op je wisbordje gedaan
Ich kann das Verb 'können' benutzen: dit hebben jullie gebruikt in de lessonup.

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben 
Machen Seite 49
Lernen: Wörter die Stadt
SO: Morgen den 21. März 2024 'Die Stadt'

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide