In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Zaadleider
Urineblaas
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Penis
Bijbal
Zaadbal
Balzak
Urinebuis
Eikel
Voorhuid
Slide 2 - Sleepvraag
Sperma bestaat uit:
A
Zaadcellen
B
Zaadcellen en een beetje urine
C
Zaadcellen en vocht
D
Zaadcellen en slijm
Slide 3 - Quizvraag
Bij de geboorte van een meisje zijn alle eicellen al aanwezig in de eierstokken
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de functie van de eileider
A
De eileiders maken eicellen
B
De eileiders vervoeren eicellen naar de baarmoeder
C
In de eileiders groeit een embryo
D
Dit is de ingang naar de baarmoeder
Slide 5 - Quizvraag
Hoe lang blijft een eicel leven?
A
14 dagen
B
28 dagen
C
12 - 24 uur
D
0 - 12 uur
Slide 6 - Quizvraag
Hoe heet het onderdeel dat te vergelijken is met de zaadleider van de man
A
nr 7 Vagina
B
nr 4 Eierstok
C
nr 2 Eileider
D
nr 5 Urineblaas
Slide 7 - Quizvraag
Op welke dag vindt meestal de eisprong plaats tijdens de menstruatiecyclus
A
13
B
14
C
15
D
16
Slide 8 - Quizvraag
1. Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie 2. Op dag 1 van de menstruatie begint een eicel te rijpen
A
1 is waar
B
2 is waar
C
1 en 2 zijn waar
D
1 en 2 zijn niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Wat is innesteling
A
Bevruchting: samensmelten van de eicel en zaadcel
B
Wanneer de eisprong heeft plaats gevonden en de eicel naar de baarmoeder gaat
C
Bolletje cellen die zich vastzet in het baarmoederslijmvlies
D
Wanneer het embryo duidelijke kenmerken begint te vertonen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het meest betrouwbaar om geen soa te krijgen
A
Condoom
B
Anticonceptie pleister
C
Hormoonstaafje
D
Sterilisatie
Slide 11 - Quizvraag
Welk voorbehoedsmiddel is niet meer terug te draaien?
A
Coitus interuptus
B
Sterilisatie
C
Prikpil
D
Hormoonstaafje
Slide 12 - Quizvraag
Welk voorbehoedsmiddel is het minst betrouwbaar?
A
Periodieke onthouding
B
Anticonceptie pleister
C
Coitus interruptus
D
De pil
Slide 13 - Quizvraag
Wat is geen anticonceptie?
A
Prikpil
B
Hormoon staafje
C
Nuva -Ring
D
Zilver spiraaltje
Slide 14 - Quizvraag
Alle anticonceptie beschermt tegen soa's
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde:
Innesteling
Bevruchte eicel deelt zich
Bevruchting
Ovulatie
Bolletje cellen
Slide 16 - Sleepvraag
timer
1:30
Eierstok
Baarmoeder
Baarmoedermond
Eileider
Vagina
Slide 17 - Sleepvraag
In de zitten de onrijpe in de .
Wanneer de eicel rijp is vindt er een plaats.
De rijpe eicel komt na de ovulatie in de .
De eileider vervoert de naar de .
Tijdens de wordt het baarmoederslijmvlies dikker.
eicelrijping
eicel
eisprong
eierstokken
baarmoeder
eileider
follikels
eicellen
Slide 18 - Sleepvraag
Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Hormoonstaafje
B
Prikpil
C
Spiraaltje
D
Sterilisatie
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de naam van dit voorbehoedsmiddel?
A
De pil
B
Anticonceptiestaafje
C
Spiraaltje
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noem je een ongeboren kind van 10 weken?
A
Foetus
B
Eicel
C
Embryo
D
Geen van allen
Slide 21 - Quizvraag
Als je zwanger bent wordt je nog steeds ongesteld
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Welk deel zorgt voor de uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen?
A
Baarmoeder
B
Embryo
C
Eierstokken
D
Placenta
Slide 23 - Quizvraag
Waar dient vruchtwater voor?
A
Voeding voor de baby
B
Het is een bijproduct, het heeft geen nut
C
Daar wordt het bloed gezuiverd
D
Ter bescherming van de baby
Slide 24 - Quizvraag
Navelstrengader
Navelstrengslagaders
Via welke ader(s) worden de volgende stoffen getransporteerd?
Zuurstof
Voedingsstoffen
Afvalstoffen
Slide 25 - Sleepvraag
Alles wat de moeder eet of drinkt komt bij de baby terecht
A
Goed
B
Fout
Slide 26 - Quizvraag
Hoe lang is een vrouw gemiddeld zwanger?
A
9 maanden
B
11 maanden
C
1 jaar
D
8 maanden
Slide 27 - Quizvraag
Zet de volgende fasen van de geboorte in de juiste volgorde:
Tekst
1
2
3
4
5
uitdrijving
ontsluiting
nageboorte
geboorte
indaling
Slide 28 - Sleepvraag
Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
Eén eicel en één zaadcel
B
Twee eicellen en twee zaadcellen
C
Eén eicel en twee zaadcellen
D
Twee eicellen en één zaadcel
Slide 29 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel ?
A
12
B
23
C
46
Slide 30 - Quizvraag
Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel
Slide 31 - Sleepvraag
Welke fase van geboorte zie je op de afbeelding
A
uitdrijving
B
indaling
C
nageboorte
D
innesteling
Slide 32 - Quizvraag
Een Transgender persoon ondergaat een verandering om van mannenlichaam naar een vrouwenlichaam te gaan. waarom moet deze persoon geslachtshormonen van een vrouw slikken?
A
om op latere leeftijd kinderen te kunnen krijgen
B
om secundaire geslachtskenmerken te ontwikkelen
Slide 33 - Quizvraag
Als de eerste dag van de menstruatiecyclus 4 januari is.
Welke dag begint dan haar nieuwe menstruatiecyclus?
A
1 februari
B
7 februari
C
14 februari
D
10-15 januari
Slide 34 - Quizvraag
geel lichaam
ovulatie
jong follikel
geel lichaam
jong follikel
Slide 35 - Sleepvraag
Sommige mensen zijn' dragers'. Zij kunnen een ziekte doorgeven. Wat zijn kenmerken van een drager?
A
Een drager is zelf niet ziek
B
Een drager is zelf ook ziek
C
Een drager heeft informatie voor de ziekte op één chromosoom van een chromosomenpaar
D
Een drager heeft altijd een kind dat ziek is.
Slide 36 - Quizvraag
Hiernaast zie je 4 afbeeldingen van prenataal onderzoek. Sleep de juiste naam naar de juiste vorm.