NT2 A0A1 8 juni

• NT2
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Wat gaan we vandaag doen?

- woordjes les 2 herhalen

- werkwoorden vervoegen

- tellen

- Taak 3 starten

Wij ....................... Nederlands

1. leeren
2. leert
3. leren
4. leer

1. De dag
2. De week
3. Het jaar
4. De maand

Wat is dit?

1. een meisje
2. een jongen
3. een baby
4. een zoon

vertellen .......................

1. onder
2. over
3. van
4. op

1. Hij praat geen
2. Hij praat wel
3. Hij praat
4. Hij praat niet

1. de scool
2. de schol
3. de school
4. de shool

Wij leren ................................

1. Nederland
2. Nederlands
3. Neederlands
4. Nederlander

Hassan gaat ................. Amsterdam.

1. naar
2. op
3. tegen
4. met

1. het numer
2. het nuummer
3. het number
4. het nummer

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Het verschil tussen 

één en een

één is een cijfer

één = 1

een is een lidwoord. Het is een onbepaald lidwwoord. je gebruikt het als je niet weet om welk voorwerp, dier of persoon het gaat.

Bijvoorbeeld:

een kind

een cijfer

een dier 

Werkwoorden in het enkelvoud en het meervoud

Leren

Ik leer

Jij leert

U leert

Hij/zij leert

Wij leren

Jullie leren

Zij leren

Komen

Ik kom

Jij komt

U komt

Hij/zij komt

Wij komen

Jullie komen

Zij komen

Leren

Ik leer

Jij leert

U leert

Hij/zij leert

Wij leren

Jullie leren

Zij leren

lezen

Ik lees

Jij leest

U leest

Hij/zij leest

Wij lezen

Jullie lezen

Zij lezen

luisteren

Ik luister

Jij luistert

U luistert

Hij/zij luistert

Wij luisteren

Jullie luisteren

Zij luisteren

Schrijven

Ik schrijf

Jij schrijft

U schrijft

Hij/zij schrijft

Wij schrijven

Jullie schrijven

Zij schrijven

spreken

Ik spreek

Jij spreekt

U spreekt

Hij/zij spreekt

Wij spreken

Jullie spreken

Zij spreken

Wonen

ik woon

jij woont

u woont

hij/zij/het woont

wij wonen

jullie wonen

zij wonen

hebben

ik heb

jij hebt

u hebt/heeft

hij/zij/het heeft

wij hebben

jullie hebben

zij hebben

Even oefenen.....................

Daniel ......................... een brief.
(schrijven)

Wij ..................... sinds drie jaar in Den Haag. (wonen)

Het kind ........................ een boek.
(lezen)

Pjotr ....................... Nederlands.
(leren)

Waarom ...................... u nog geen kaartje? (hebben)

De jongen ............................... uit Duitsland.
(komen)

De meisjes .......................... naar muziek.
(luisteren)

De cusisten ....................... Nederlands.

Het klankendoolhof

Links    AU                                 OO Rechts 

Welke stad?

Links   AU                                 EU Rechts

Welke stad?

Links       ie                               ei   Rechts

Welke stad?

Links     U                                     UU rechts

Welke stad?