In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Slide 2 - Video
Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de eenheid van druk?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 4 - Quizvraag
Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte
Slide 5 - Quizvraag
Bereken de druk. Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m2
A
2 N/m2
B
20 N/m2
C
200 N/m2
D
2000 N/m2
Slide 6 - Quizvraag
Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden
Slide 7 - Quizvraag
Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter
Slide 8 - Quizvraag
Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van 1 mm2. De dikke kant van de punaise is 100 mm2. Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise. Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
A
50 N
B
5000 N
C
0,5 N
D
50000 N
Slide 9 - Quizvraag
Bereken de druk van een dame van 70 kg die op naaldhakken loopt en met 1 hak op de grond staat. De naaldhak heeft een oppervlakte van 1 cm2
A
700 N/m2
B
7000000 N/m2
C
0,0007 N/m2
D
7 n/m2
Slide 10 - Quizvraag
10 N/cm2 = ..... Pa
A
10 Pa
B
1000 Pa
C
100000 Pa
D
100000000 Pa
Slide 11 - Quizvraag
Druk & oppervlakte
1
2
3
Slide 12 - Tekstslide
1
Druk - grondoppervlak
Slide 13 - Tekstslide
1
Vrachtauto - druk
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Verschil tussen kracht en druk?
Een kracht oefen je uit op een voorwerp. De kracht wordt uitgedrukt in Newton.
Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte.
Slide 18 - Tekstslide
P = druk (N/m2 of Pa)
F = kracht (N)
A = oppervlakte (m2)
P=AF
druk=oppervlaktekracht
Druk
Slide 19 - Tekstslide
Druk
P=AF
A=l⋅b
Fz=m⋅g
g = 10 N/kg
1 N/m2 = 1 Pa
1 N/m2 = 10 000N/cm2 ( 100cm x 100cm)
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Druk omrekenen
1 m² = 10 000 cm²
1 N/m² = 1 Pa
1 N/cm² = 10 000 N/m²
Slide 22 - Tekstslide
1 rood vakje = 100 blauwe vakjes.
Er zijn 10 x 10 = 100 rode vakjes dus 100 x 100 = 10.000 blauwe vakjes.
Slide 23 - Tekstslide
Als op 1 blauw vakje 1N staat (1 N/cm2) dan is dat op 10000 blauwe vakjes dus 10000 N/m2.
1 N/cm2 = 10000 N/m2
Slide 24 - Tekstslide
Rekenvoorbeeld
Bereken hoeveel Pa aan druk deze steen op de grond uitoefent.
20 cm
4,0 kg
3 cm
8 cm
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Open vraag
Rekenvoorbeeld
De massa van een baksteen is 2,1 kg. Bereken hoeveel druk de baksteen uitoefent op de grond.
18 cm
2,1 kg
5,6 cm
7,5 cm
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Open vraag
Opdracht 1
timer
5:00
Slide 29 - Tekstslide
Uitwerking opdracht 1
1
Slide 30 - Tekstslide
Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van 1 mm2. De dikke kant van de punaise is 100 mm2. Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise. Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Open vraag
Slide 33 - Video
Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte
Slide 34 - Quizvraag
Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden
Slide 35 - Quizvraag
Bereken de druk. Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m2