werden in de t.t. en v.t.
werden t.t. = worden / zullen (/gaan in de zin van: iets gaan doen)
--> Nach der Schule werde ich Astronautin.
--> Mikkel will gerne Vater werden.
--> Wirst du gut für den Test lernen?
--> Was wird Jonathan am Samstag machen?
zullen = gaan (iets gaan doen/iets van plan zijn)