PO eigen benen

PO eigen benen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

PO eigen benen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

soorten inkomen
Primaire inkomens:
  • inkomen uit arbeid:
  • geld wat je ontvangt, als beloning voor arbeid (brutoloon, vakantietoeslag, prestatietoeslag)
  • inkomen uit bezit:
  • geld wat je ontvangt omdat je iets bezit (rente op spaargeld, huur voor een pand, dividend bij aandelen)

Secundaire inkomens:
  • overdrachtsinkomens: geld ontvangen zonder tegenprestatie (uitkering, zakgeld, studiefinanciering, kinderbijslag)
  • netto-inkomen (dus bruto-inkomen  min  belastingen)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Netto inkomen is inkomen nadat ____ er is afgehaald:
A
aftrekposten
B
belastingen en premies
C
bruto-uitkeringen (pensioen, WW, ezv)
D
heffingskorting

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 Netto inkomen
Bruto inkomen =                         € 43.000,00
Totaal te betalen belasting = €    10.105,41    -
Netto inkomen =                           € 32.894,59 



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Esmee verdient 3.300 bruto. ze betaalt 900 euro aan belastingen en premie. wat is haar netto inkomen?
A
2400 euro
B
2000 euro
C
3850 euro
D
2200 euro

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Damian krijgt 2.850 bruto per maand. Hij betaalt 36% aan premie en belasting. Wat is zijn netto inkomen?
A
2.020 euro
B
3.026 euro
C
2.100 euro
D
1.824 euro

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Romy moet 32% betalen aan belasting en premies. Ze heeft een bruto inkomen van 3.450 euro. Bereken haar netto inkomen
A
€ 2.346
B
€ 2.350
C
€ 2.362
D
€ 2.388

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het netto inkomen van iemand die bruto € 93.000 verdiend.
en die 20% belasting moet betalen.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie moet dat betalen?
Hoe betaalt de overheid de uitkeringen?

  • met sociale premies

Wie betalen de sociale premies?
  • Mensen met een inkomen.

Sociale premies worden ingehouden op het brutoloon van                                                                    werknemers.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mensen met een primair inkomen betalen belasting en sociale premies. De sociale premies gaan naar de sociale-verzekeringsinstellingen.
                                                
                                                 Uitkeringen
                                                 Toeslagen (subsidies)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van brutoloon naar nettoloon
Brutoloon - loonbelasting -  sociale premies = nettoloon

Brutoloon: 
Het loon met loonbelasting en sociale premies 
Nettoloon
Het loon dat je ontvangt na inhouding van 
loonbelasting en sociale premies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je brutoloon is 2450,- euro
Aan belasting wordt er 650,- ingehouden
aan sociale premies 7,42 % van zijn brutoloon. Wat is zijn netteloon?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Brutoloon: € 2.500,- Loonbelasting: € 650,- en Sociale premies: € 263,- Wat is je nettoloon?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op het brutoloon van werknemers worden sociale premies en loonbelasting ingehouden. Arif heeft een brutoloon van € 1.750. De sociale premies zijn 23% en de loonbelasting is 5 van het brutoloon.

Bereken:
a: de inhouding voor de sociale premies
b. de inhouding voor de loonbelasting
c. het nettoloon

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Brutoloon netteloon
Kader bladzijde 130 (Opdracht 5 en 6)
Brutoloon - loonbelasting - sociale premies = nettoloon

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Besteedbaar inkomen
= Het deel van je (netto) inkomen dat je vrij kunt uitgeven 

Stap 1: 
Bruto inkomen        €
- sociale premies   €                         - 
- Loonheffing           €                         -  Netto inkomen        €





Stap 2: 
Netto inkomen                     €
- Verplichte belastingen  €                    -
- Verplichte verzekering               €                    - 
=Netto besteedbaar inkomen   €

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypotheek 
1. Geld lenen
2. Huis dient als onderpand
3. Hypotheek afbetaald, dan is de woning van jou.
4. Je kunt maximaal 4.50 x je jaarsalaris lenen. 
5. looptijd 30 jaar

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huis kopen
  • Meestal mag je hypotheek maximaal 4,50 keer zo hoog zijn als je bruto jaarinkomen.

  • 439.000 : 4,50 = 97.555,56 bruto per jaar oftewel  8.129.63 bruto per maand. Ongeveer € 5.000 netto per maand.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inboedelverzekering (inbraak- en brandschade)

Opstalverzekering (brand en stormschade)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt het verschil tussen een inboedelverzekering en een opstalverzekering uitleggen.

Inboedelverzekering: 
Opstalverzekering:

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt het verschil tussen een inboedelverzekering en een opstalverzekering uitleggen.

Inboedelverzekering: Inrichting
Opstalverzekering: het huis zelf

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een opstalverzekering is verplicht bij een ....
A
huurhuis
B
koophuis

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een opstalverzekering?
A
Een verzekering voor als er schade is aan spullen die je opstalt.
B
Een verzekering voor als er schade is aan je huis zelf.
C
Een verzekering voor als er schade is aan je auto.
D
Een verzekering voor als er schade is aan je spullen.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is verzekerd op een opstalverzekering?
A
De spullen in je huis
B
Je auto
C
Je huis
D
Je reis

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een opstalverzekering is verstandig bij een ....
A
huurhuis.
B
koophuis.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou verzekerd kunnen zijn bij een inboedelverzekering?
timer
0:30
A
Je laptop
B
Je kat
C
Je auto
D
Je fiets

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door een storm is het dak van je huis gewaaid. Onder welke verzekering valt dit?
A
Inboedelverzekering
B
Opstalverzekering
C
Onderverzekerd
D
Over verzekerd

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kosten koper      *
Bijkomende kosten als je een huis koopt:
  • overdrachtsbelasting ( 2% van de koopprijs)
  • makelaarskosten
  • kosten notaris
  • afsluitkosten
  • _________________________________________
= kosten koper(k.k.) 
= ongeveer 6% van de koopprijs

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betaal je?
  • Afgesproken bedrag (lening, eigen geld)
  • 'Kosten koper'
  • Jaarlijkse kosten

Slide 30 - Tekstslide

Kosten koper zijn extra kosten die je als koper moet betalen. Het belangrijkste is de overdrachtsbelasting.

Als koper betaal jij dus alle extra kosten die gemaakt moeten worden voor het (ver)kopen van een huis.

Jaarlijkse kosten: onroerendezaakbelasting, rioolheffing, affalstoffenheffing
Aan de slag
Ga aan zelfstandig in stilte aan de slag met de opdrachten die op het bord staan.


timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Budgetteren
  • Wat voor inkomsten en uitgaven kun je hebben?


  • Waarom is budgetteren nodig en hoe doe jij dat?


  • Hoe maak je berekeningen die je nodig hebt bij budgetteren?

  • Inkomen uit arbeid                             - Vaste lasten                      
    Inkomen uit bezit                                 - Huishoudelijke uitgaven
    Overdrachtsinkomen                          - Incidentele uitgaven
  • Budgetteren = je inkomsten en uitgaven afstemmen.
    Dit doe je door een begroting op te stellen. Dit is een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven.
  • Berekeningen over tijd (week-maand-kwartaal-jaar)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld tekort - en wat dan?
  • Je inkomsten vergroten

  •  Je uitgaven verminderen (bezuinigen)
        - op alle soorten uitgaven
        - vaste lasten kan je niet direct op bezuinigen

  • Geld lenen (als het niet anders kan)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Huis huren
- Voordeel
- Nadeel
Schrijf de voor- en nadelen op het uitgedeelde blaadje op. In stilte voor jezelf

timer
5:00

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordeel huren
– Niet lenen (geen risico), maar gewoon vaste maandelijkse lasten.
– Geen zorgen over onderhoud, dat is een taak voor de verhuurder.
– Vrijheid, opzeggen en wegwezen.
– Huurstijging van de huur is beperkt.
– Mogelijkheid van huursubsidie.
– Wettelijke huurbescherming (niet zomaar op straat)
– Steeds meer keuze in huurvormen (studentenhuis, short stay en antikraak).

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nadeel huren
– Moderniseren van de woning loont niet. Vaak moet de woning bij vertrek weer in de oorspronkelijke staat opgeleverd worden.

– Weinig keuze en mogelijk lange wachttijden.

– Huur wordt in de toekomst misschien afhankelijk gemaakt van het inkomen (heeft betrekking op de sociale woningbouw).
- Wat gebeurt er met het geld dat je uitgeeft?

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Huis kopen 
- Voordeel
- Nadeel
Schrijf de voor- en nadelen op het uitgedeelde blaadje op. In stilte voor jezelf

timer
5:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voordeel kopen
– Met een eigen huis doe je wat je wil, jij bent de baas.

– Mogelijke waardestijging. Crisis of niet, een huis is een belegging voor de lange termijn.

– Meer keuze, geen wachtlijsten voor een goede woning.

– Je profiteert van de hypotheekrenteaftrek.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nadeel kopen
– het kopen van een huis kost veel geld, zoals overdrachtsbelasting.

– mogelijkheid van waardedaling. Als de markt tegenzit, kan het verkopen van een huis lang duren.

– het onderhoud is voor jou.

– woonlasten kunnen variëren door wijziging rente en onzekerheid over hypotheekrenteaftrek.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor een soort uitgave is het? (Vaste lasten, dagelijkse uitgaven of incidentele uitgave)?
timer
10:00

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies