In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
I am / I'm
you are / you're
she/he/it is / she's/he's/it's
we are / we're
they are / they're
Alleen has got bij she/he/it, bij de rest (I, we,you, you, they) is het have got.
Bij negatieve zinnen komt het woord not tussen have en got
bijv. Have not got.