5.4 Vermogen en Energie

     H5.4 Vermogen en energie


  • Binnen = beginnen 
  • Ga rustige op je plek zitten.
  • Telefoon uit en in de tas bewaren.
  • Lees je Nova boek blz. 151 t/m 153.



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

     H5.4 Vermogen en energie


  • Binnen = beginnen 
  • Ga rustige op je plek zitten.
  • Telefoon uit en in de tas bewaren.
  • Lees je Nova boek blz. 151 t/m 153.



Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  1. Practicum Elektriciteit
  2. Herhaling paragraaf 5.4  (15 min)
  3. Zelfstandig werken (25 min)
  4. Afsluiting (5 min)
   

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling kent het begrip vermogen en kan dit uitleggen.
  • De leerling kent de formule P = U x I en kan hiermee rekenen.
  • de leerling weet wat capaciteit is en kan rekenen met de formule C = I x t

Slide 3 - Tekstslide

Vermogen
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.

Slide 4 - Tekstslide

Vermogen
Een apparaat met een klein vermogen, gebruikt per 
seconde weinig energie 


Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt 
per seconde veel energie

Slide 5 - Tekstslide

Vermogen  (P)
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 6 - Tekstslide

formule van vermogen
                      vermogen = spanning x stroomsterkte
                                 P         =       U            x               I 

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen
Als we dus de spanning (U) invullen in Volt (V), en de stroomsterkte (I) in Ampere (A). Dan krijgen we het vermogen (P) in Watt (W).

Apparaten met een groot vermogen verbruiken dus meer elektriciteit en zullen dus sneller de batterij of accu waarop ze werken opmaken. Denk aan het heel helder zetten van je smartphone scherm. Het vermogen is dan groot, dus de accu zal sneller leeg raken. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen = spanning x stroom
 Watt = Volt x Ampère
Let op! Soms moet je  eerst milliampère  omrekenen naar ampère!
1 A = 1000 mA
 Van mA naar A: delen door 1000

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?



timer
2:00

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen
Een lampje is aangesloten op 12 V. Door het lampje gaat een stroomsterkte van 5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
P = U x I
P = 12 V x 5 A= 60 V x A
P = 60 W


Slide 12 - Tekstslide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
Een magnetron van 1800 W is aangesloten op het stopcontact. Wat is de stroomsterkte door de magnetron?

I = P : U
I = 1800 : 230
I = 7,8 A

Slide 14 - Tekstslide

Capaciteit
Als je een batterij meer gebruikt of er vloeit een grotere stroom, dan is hij sneller leeg.

Slide 15 - Tekstslide

Formule capaciteit
C = I x t
C = capaciteit (mAh)
I = stroomsterkte (mA)
t = tijd (h)

Stel je voor; de capaciteit v.e. accu is 2300 mAh.
D.w.z. Als er één uur lang 2300 mA vloeit is deze leeg.

Slide 16 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld capaciteit
Bereken hoe lang een accu met een capaciteit van 1000 mAh mee gaat als er 0,1 A vloeit.

Slide 17 - Tekstslide

Geg; 
C = 1000 mAh
I = 100 mA

Gevr: t

Opl:
t = C/I
t = 1000 mAh : 100mA
t = 10 h

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Wat: Lees H5.4 en maak opgaven: 38 t/m 40 op blz. 154
  • Hoe: Zelfstandig werken.
  • Hulp: Nova boek / Docent.
  • Tijd: 10 min 
  • Uitkomst: 38, 39 en 40 af
  • Klaar: Huiswerk maken 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49 & 50 op blz. 154 t/m 156.

timer
10:00
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 20 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 21 - Quizvraag

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Op de verpakking van een lampje staat: 12 V / 0,5 A.
Bereken het vermogen.
A
24W
B
12W
C
6W
D
60W

Slide 23 - Quizvraag

Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W

Slide 24 - Quizvraag

Koffiezet apparaat is aangesloten op het lichtnet. Het apparaat neemt 3 A op. Bereken het vermogen (P).
A
3W.s
B
690W
C
230W
D
690kW

Slide 25 - Quizvraag

Nut lesdoel
Begrijpen dat een accu van 600 mAh voor je fototoetstel onvoldoende is.
Vermogens staan op elk apparaat vermeld.
P = U X I is erg belangrijk bij je toets.

Slide 26 - Tekstslide