2mh H6 imparfait

DE IMPARFAIT 
(ONVOLTOOID VERLEDEN TIJD)

ik liep - ik deed - ik lachte - ik rende 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

DE IMPARFAIT 
(ONVOLTOOID VERLEDEN TIJD)

ik liep - ik deed - ik lachte - ik rende 

Slide 1 - Tekstslide

        imparfait  

Slide 2 - Tekstslide

Wat is géén verleden tijd? 
ik liep, ik at, ik rende, ik huppelde, ik speelde, ik werkte, ik schreef, ik ging, ik hoopte, ik droomde, ik wilde, ik kleedde, ik vertelde, ik denk, ik bleef, ik gokte, ik reisde, ik sliep, ik dronk, ik bakte, ik typte, ik appte, ik gaf, ik belde, ik dacht, ik tekende...

Slide 3 - Tekstslide

tegenwoordige tijd (présent)
verleden tijd (imparfait)
ik ga 
ik weet
ik at
ik slaap
ik sliep
ik ging 
ik wist
ik eet

Slide 4 - Sleepvraag

De verleden tijd is in het Frans
DE IMPARFAIT 

IMPARWAT??? IMPARFAIT! Deze tijd is goed te maken als je 3 stappen eerst uit je hoofd leert en dan doet! 

Slide 5 - Tekstslide

Altijd 3 stappen: 
1. Neem nous-vorm (wij-vorm) van de présent / tegenwoord. tijd
2. Haal de letters ONS eraf
3. Voeg de vetgedrukte uitgangen toe 

Slide 6 - Tekstslide

 Uitgangen imparfait
JE                         stam + AIS
TU                        stam + AIS
IL, ELLE, ON     stam + AIT
NOUS                 stam + IONS
VOUS                  stam + IEZ
ILS, ELLES         stam + AIENT

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling: 3 stappen...
1. Neem nous-vorm  (wij-vorm) van de présent / tegenw. tijd
2. Haal letters ONS eraf (nu heb je de stam voor de imparfait)
3. Voeg de vetgedrukte uitgangen toe  
     AIS   /   AIS   /   AIT   /   IONS   /   IEZ   /   AIENT
                                              marcher                                   travailler
Voorbeeld: ik loop    je marche          ik werk       je travaille
                        ik liep     je march ais      ik werkte   je travaillais



Slide 8 - Tekstslide

 Uitgangen imparfait 
JE                         stam + AIS      jouer         je jou AIS         ik speelde
TU                        stam AIS      jouer         tu jou AIS         jij speelde 
IL, ELLE, ON     stam + AIT      regarder  il regard AIT    hij keek
NOUS                 stam + IONS   avoir         nous av IONS  wij hadden
VOUS                  stam + IEZ      aller           vous all IEZ      u / jullie ging
ILS, ELLES         stam + AIENT  faire         ils fais AIENT  zij deden

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering 
bij het werkwoord être is de stam ét

want het gaat bij dit werkwoord bij stap 1 al mis... 
1. Neem de nous-vorm van de présent / tegenwoordige tijd
   
     wij zijn = nous sommes > hier kunnen letters ONS niet vanaf
     dus bij het werkwoord être:     ét + uitgang > j'ét ais = ik was

Slide 10 - Tekstslide

Combineer de personen met de juiste uitgangen (imparfait+condiotionnel)
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 11 - Sleepvraag

Welk werkwoord staat in de imparfait?
A
je regarde
B
tu as regardé
C
il regardait
D
ils regarderont

Slide 12 - Quizvraag

Welk werkwoord staat in de imparfait?
A
Ils finiront
B
nous allions
C
elle va
D
tu iras

Slide 13 - Quizvraag

J' (habiter) (imparfait)
A
habite
B
habitais
C
habitait
D
habiterais

Slide 14 - Quizvraag

CHERCHER - IMPARFAIT
Nous ...
A
cherche
B
cherchons
C
cherchait
D
cherchions

Slide 15 - Quizvraag

imparfait faire
nous
A
faisiez
B
faisions
C
faisons
D
faisaient

Slide 16 - Quizvraag

imparfait finir
vous
A
finisiez
B
finiez
C
finissiez
D
finiriez

Slide 17 - Quizvraag

Elles (aller, imparfait) toujours ensemble.
A
vont
B
allont
C
allaient
D
allez

Slide 18 - Quizvraag

Il ......... (finir, imparfait)
A
finissait
B
finisait
C
finissais
D
finissions

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste imparfait in: Nous _________ (chanter) une chanson.
A
chanterons
B
chanterait
C
chantons
D
chantions

Slide 20 - Quizvraag

Zet in de imparfait
elle (grandir)
A
elle grandit
B
elle grandissait
C
elle grandissais
D
elle grandirait

Slide 21 - Quizvraag

Zet in de imparfait
tu (gagner)
A
tu gagnait
B
tu gagne
C
tu gagniez
D
tu gagnais

Slide 22 - Quizvraag

Zet in de imparfait
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 23 - Quizvraag

Pendant les vacances, nous _____ du foot. (vul de imparfait in)
A
faisions
B
faisons
C
fairons
D
faisaient

Slide 24 - Quizvraag

Zet in de imparfait
tu (gagner)
A
tu gagnait
B
tu gagne
C
tu gagniez
D
tu gagnais

Slide 25 - Quizvraag

vul de imparfait in: Il ______ (travailler)
A
travaillais
B
travaillait
C
travaillerais
D
travaillerait

Slide 26 - Quizvraag

Imparfait?

Onvoltooid verleden tijd 
om het minder ingewikkeld te maken: 

imparf AIT
=
het rijtje met AIT erin  !

Slide 27 - Tekstslide