Grammar review

Grammar review
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvmbo bLeerroute VBLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar review

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's mood?

Slide 2 - Poll

aan de hand van deze vraag bepaal ik meestal of er een energizer nodig is of niet!
Plurals

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plurals
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)
Uitzonderingen 2
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben een eigen meervoudsvorm
(man > men / child > children / tooth > teeth / foot > feet / mouse > mice)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plural of:
A
puppies
B
puppy's
C
puppys
D
puppen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoenen
D
shoos

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden: I, you,he,she, we - me,you,him,her
Bezittelijke voornaamwoorden: my,your,his,her - mine, yours,his,her

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervang de woordjes tussen haakjes
(Christine and I)______ go to parties often

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

That is not my shirt, it's _____(sally and tom)

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Reflexive pronouns
myself, yourself, themselves, himself, herself, itself, ourselves

  • Een reflexive pronoun verwijst terug naar het onderwerp van een zin:
    - He cut himself while shaving.
    - The dog barked at itself in the mirror. 

  • Een reflexive pronoun eindigt in -self or -selves. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflexive pronouns
What is the reflexive pronoun in each sentence?
& what is the subject the pronoun refers to?

I brush my teeth myself.

We cooked dinner ourselves.



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. She always talks to _______________ in the mirror.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. You should be proud of _____________ for finishing the project.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. They bought _______________ new clothes for the party

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5. We made the cake by _______________.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Present simple vs. present continuous
I walk the dog every day 
He always goes to school by bus                       --> present simple
We never wake up before 6 in the morning 


They are feeding the animals right now 
Look! That man is running across the street   ---> present continuous 
She is sleeping now 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple vs present continuous
present simple
present continuous
tegenwoordige tijd:
he/she/it + ww + s
am/is/are + ww + ing 
(I am walking)
(wetenschappelijke) feiten, gewoontes & routines
- iets wat NU aan de gang is
- aangeven van irritatie 
- I walk the dog every day
- Tom sometimes reads a book (gewoonte)
- Look! That man is making      a painting
- She is sleeping right now 
- That customer is always          complaining

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. We never (watch) ________ TV in the morning.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Listen! Sandy (sing) _________ in the bathroom.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. My mother (make)___________ breakfast now.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4. They often (clean)___________ the bathroom.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Water (boil) _______ at a 100 degrees.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

6. I (chat) _________ with my friend at the moment.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies