3H - De Brug Lezen

Welkom! 
Ga alvast zitten op dezelfde plek als de vorige keer en pak je spullen erbij.

- Leesboek
- Laptop en oplader (dicht op tafel)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Ga alvast zitten op dezelfde plek als de vorige keer en pak je spullen erbij.

- Leesboek
- Laptop en oplader (dicht op tafel)

Slide 1 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Terugblik schrijfopdracht vorige week
  • Herhalen theorie 2hv (De Brug - Lezen --> online)
  • Bijbehorende opdrachten maken


Slide 3 - Tekstslide

Deze les
Herhalen theorie leesvaardigheid HV2

Aan het eind van de les:
  • weet je wat kernzinnen zijn en kun je deze herkennen;
  • kun je hoofd- en bijzaken herkennen in een tekst;
  • kun je de volgende tekstverbanden herkennen in een tekst: chronologisch, concluderend, doel-middel, oorzakelijk, redengevend, samenvattend, toelichtend en vergelijkend verband.

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Woensdag 13 september:
- Leesboek mee
- Maak De Brug Lezen, opdr 1 + 2 (blz. 255 t/m 258) 
- Leer theorie blz. 254-255 




Slide 5 - Tekstslide

Herhaling De Brug Lezen
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding en slot van de tekst).
Bijzaken: de minder (of niet) belangrijke informatie uit de tekst.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 

Als je de tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.


Slide 6 - Tekstslide

Herhaling De Brug Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang wordt een tekstverband genoemd. 

Er zijn verschillende tekstverbanden. 


Slide 7 - Tekstslide

Herhaling De Brug Lezen
  • Opsommend verband: zaken die bij elkaar horen, worden na elkaar genoemd. 
Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.
           Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte                      Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: er worden zaken genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.
            Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ...                  aan de andere kant.


Slide 8 - Tekstslide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort; ook jaartallen en data 
concluderend verband
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil)
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
samenvattend verband
Er wordt een verkorte weergave van informatie uit de teksten gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
toelichtend verband
Er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien. 
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enz. dan

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
We lezen samen tekst 1 (blz. 255/256) en we geven antwoord op de vragen van opdracht 1. 

- Antwoord in hele zinnen bij open vragen
 - Gebruik geen verwijswoorden om te verwijzen naar     iets wat niet in de vraag staat
- Herhaal een deel van de vraag in je antwoord
- Let op de spelling en zinsbouw

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht deze les
Lees zelfstandig tekst 2. Markeer kernzinnen en omcirkel signaalwoorden die je opvallen.
Geef vervolgens antwoord op de vragen van opdracht 2.

Je werkt de eerste tien minuten zelfstandig. Daarna 
mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? Kijk zelfstandig opdr. 2 na. 
Kies uit: lezen in je leesboek, werk verder aan de schrijfopdracht,
maak een samenvatting van de theorie van De Brug. 

timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Welke vragen wil je graag bespreken?

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk
Woensdag 13 september:
- Leesboek mee
- Maak De Brug Lezen, opdr 1 + 2 (blz. 255 t/m 258)  af (als je nog niet klaar was)
- Leer theorie blz. 254-255 




Slide 14 - Tekstslide