Lundi je vais à Paris = ik ga op maandag naar Parijs
Maar :le lundi , je vais à Paris = ga ik naar Parijs (chaque lundi = elke maandag)
Les saisons : au printemps(in de lente)/en été(in de zomer)/ en automne (in de herfst)/en hiver (in de winter)
Slide 7 - Tekstslide
Vervoermiddelenaller= gaan(+hele werkwoord)
En voiture = met de auto je vais
En avion = met het vliegtuig tu vas
En bateau = met het schip il,elle,on va
En train = met de trein nous allons
En métro = met de metro vous allez
En tram = met de tram ils,elles vont
En bus = met de bus
Mais : à pied = te voet/lopend à moto = met de motor
je vais en voiture à Paris = ik ga met de auto naar Parijs
à bicyclette = met de fiets
Slide 8 - Tekstslide
Jouer de + een instrument
Je joue de la flûte /de la guitare/du piano
Jouer à + een sport of een spel
Je joue au football /au basketball/au tennis/au hockey/aux cartes/aux échecs
Pour = voor
ce cadeau est pour mon ami
Pour + hele werkwoord= om…..te
je vais chez le boulanger pour acheter du pain
Slide 9 - Tekstslide
à = naar/in (plaats)naar/bij : chez+persoon
je vais chez le boucher
je suis chez le docteur/chez le boulanger
(m) Je vais au magasin / au cinéma /au supermarché /au stade /au travail/au garage
(v)Je vais à la maison /à la cantine/à la poste/ à la plage/ à la bibliothèque/ à la gare
(begint met een klinker of stomme h)Je vais à l’aéroport /à l’église/ à l’école
(mv)Je vais aux toilettes
Landen : (m)je vais au Portugal /Brésil /Maroc /Japon/Vietnam/Canada Stad : à Paris
(v)Je vais en France /Grèce,Italie/Espagne/Allemagne/Angleterre/Chine/Belgique/Autriche/Suisse
(mv)Je vais aux Pays-Bas / États-Unies(usa)/Philipinnes
Slide 10 - Tekstslide
Delend lidwoord :Als er in het Nederlands geen lidwoord of geen getal staat voor het zelfstandig naamwoord, dan komt er in het Frans een delend lidwoord (du, de la, de l', des) vóór het zelfstandig naamwoord.
(m) Je mange du bacon/du beurre de cacahouètes/du fromage/du poisson/du chocolat/du riz
(v) je mange de la viande/ de la pizza
(begint met een klinker of stomme h) je bois de l’ eau
(mv) je mange des fruits
Slide 11 - Tekstslide
ontkenning of hoeveelheidswoord :(du,de la ,de l' des= de of d')
je mange du fromage= je ne mange pas de fromage
je bois de l'eau = je bois beaucoup d' eau
Slide 12 - Tekstslide
De = van
(m)La maison du voisin ( van de buurman)
(v)La maison de la voisin (van de buurvrouw)
(Begint met een klinker) La maison de l’ami (van de vriend)
(mv) La maison des voisins (van de buren)
Let op !La maison de Pierre (eigen naam) Les musées de Paris (stad)
La maison de mon ami (bezittelijk) La maison de cette dame (aanwijzend)