Klas 2 les 25 schooljaar 2020/2021

Guten Tag 2C!  :)
1. Ga op jouw eigen plek zitten 

2. Neem je spullen erbij; 
werk- en tekstboek, etui en wisbord, maakwerk (=werkblad) 

3. Wacht rustig op je plek tot de tweede bel gaat --> start van de les
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Guten Tag 2C!  :)
1. Ga op jouw eigen plek zitten 

2. Neem je spullen erbij; 
werk- en tekstboek, etui en wisbord, maakwerk (=werkblad) 

3. Wacht rustig op je plek tot de tweede bel gaat --> start van de les

Slide 1 - Tekstslide

Startopdracht; op wisbordje of in je schrift ;)
Schrijf de Nederlandse vertalingen van deze woorden op: 
1.das Frühstück   2.  die Kirsche,   3. die Kartoffel

Schrijf de Duitse vertalingen van deze woorden op:
4. de aardbei     5. boodschappen doen     6. betalen 

Schrijf de kloktijden vol uit:
7. Het is vier uur.                            8. Het is half negen. 

timer
2:45

Slide 2 - Tekstslide

Controleer jezelf: 
1. das Frühstück = het ontbijt
2. die Kirsche = de kers
3. die Kartoffel = de aardappel

4. de aardbei =die Erdbeere
5. boodschappen doen = einkaufen machen 
6. betalen = bezahlen 

7. Het is vier uur = Es ist vier Uhr. 
8. Het is half negen = Es ist halb neun. 

timer
0:40

Slide 3 - Tekstslide

Weet je het nog?
Wat is het ezelsbruggetje bij de normale werkwoorden?

Slide 4 - Open vraag

Weet je het nog?
Wat is het ezelsbruggetje bij de werkwoorden die eindigen op een -d of -t ?

Slide 5 - Open vraag

Nakijken opdracht 1.1
Nakijken opdracht 1.2 

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken opdracht 
2.1 & 2.2
pers. vnw
werden 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 7 - Tekstslide

Heute
Huiswerk nakijken
nieuwe woorden leren
Lezen met vragen
Opdrachten maken in het werkboek
Mini pauze ?
Herhaling werkwoorden
Opdrachten maken
Plenda 
Uitspraakoefening

Slide 8 - Tekstslide

zakgeld en winkelen

Slide 9 - Woordweb

Waar geef jij het meeste geld aan uit?

Slide 10 - Open vraag

Welk woord hoort bij deze afbeelding?
A
das Handy
B
die Zeitschrift
C
das Taschengeld

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
das Taschengeld
B
die Süßigkeiten
C
das Computerspiel

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
das Computerspiel
B
die Klamotten
C
die Süßigkeiten

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
die Süßigkeiten
B
die Klamotten
C
das Taschengeld

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands:
das Computerspiel
timer
0:40

Slide 15 - Open vraag

timer
1:00
het
tijdschrift
het
zakgeld
het 
snoep
de
kleding
die 
Süßig-
keiten
die Klamotten
das 
Taschen-
geld
das 
Zeitschrift

Slide 16 - Sleepvraag

Vertaal naar het Nederlands:
das Handy
timer
0:40

Slide 17 - Open vraag

Geef de betekenis van de zin:

Wie viel Taschengeld bekommst du?


timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Korte tekst lezen
Open jouw tekstboek op blz. 68 en het werkboek op blz. 67 
Mevrouw Schuffelen leest een tekst voor.

Maak tijdens het meeluisteren opdracht 28 

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten maken
Maak opdracht 26, 27 en 30 op blz. 66-68 in het werkboek. 

Je werkt zelfstandig en in stilte. 
timer
7:00

Slide 20 - Tekstslide

Wat hebben we al gedaan?? 
Huiswerk nakijken
nieuwe woorden leren
Lezen met vragen
Opdrachten maken in het werkboek
Mini pauze
Herhaling werkwoorden
Opdrachten maken 
Plenda 
Uitspraakoefening 

Slide 21 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Wiederholung 
Regelmatige werkwoorden
in de 'normale vorm'. 

Wij kijken een uitlegvideo, dan gaan we oefenen 
en vervolgens verdiepen :)

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Neem deze aantekening over: 
             persoon + stam + uitgang 

ich          wohn  + e      = ich wohne
du           wohn  + st     = du wohnst 
er/sie/es wohn  +      = er/sie/es wohnt
wir          wohn  + en    = wir wohnen 
ihr           wohn + t        = ihr wohnt 
sie/Sie    wohn + en    = sie/Sie wohnen 
stam= hele werkwoord -en
dus in dit geval WOHN 
het hele werkwoord = WOHNEN
ich
du
er/
sie/
es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en

Slide 25 - Tekstslide

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

ich (wohnen)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en
A
wohnst
B
wohnt
C
wohne

Slide 26 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

er (machen)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
st
t
en
t
en
A
machst
B
macht
C
mache
D
machen

Slide 27 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

wir (wohnen)
ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
st
t
en
t
en
A
wohnen
B
wohnst
C
wohnt

Slide 28 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

du (sagen)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
st
t
en
t
en
A
sagt
B
sagst
C
sage

Slide 29 - Quizvraag

Verdieping 
Regelmatige werkwoorden waarvan de stam eindigt op een -d of een -t . 

arbeiten = arbeit
reden = red 
reiten= reit 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Neem deze aantekening over: 
             persoon + stam op d/t + uitgang   

ich          red  + e      = ich rede
du           red  + est   = du redest !!
er/sie/es red  + e    = er/sie/es redet !!
wir          red  + en    = wir reden 
ihr           red + et      = ihr redet !! 
sie/Sie    red + en    = sie/Sie reden 
stam= hele werkwoord -en 
dus in dit geval RED
het hele werkwoord is REDEN
ich
du
er/
sie/
es
wir
ihr
sie/
Sie
e
est
!!
et
!!
en
et
!!
en

Slide 32 - Tekstslide

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

du (reden)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
est
et
en
et
en
A
redest
B
reden
C
redet

Slide 33 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

ich (reden)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
est
et
en
et
en
A
redest
B
rede
C
redet

Slide 34 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

wir (arbeiten)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
est
et
en
et
en
A
arbeitest
B
arbeitet
C
arbeiten

Slide 35 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van
het werkwoord tussen
de haakjes.

ihr (arbeiten)

ich
du
er/
sie/es
wir
ihr
sie/
Sie
e
est
et
en
et
en
A
arbeitest
B
arbeitet
C
arbeiten

Slide 36 - Quizvraag

Voor de volgende les: 
Leren: Lernbox 1 t/m 5


Leren: Grammatik A,C en D 

Maken: opdracht 32 



Slide 37 - Tekstslide

Uitspraakoefening
Oefen met het hardop lezen van de tekst met de leerling die naast je zit. 

Klaar? wissel van rol :) 
                   
Na 3 min. geeft SU verschillende tweetallen de beurt :) 
timer
3:00

Slide 38 - Tekstslide

2C: 

Slide 39 - Tekstslide