In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Cito oefentoets
Woordenschat quiz
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent het woord ....?
Slide 2 - Tekstslide
'frequent' Openbaar vervoer moet frequent rijden.
A
Als de bliksem
B
Op rolletjes
C
Herhaaldelijk
D
Makkelijk
Slide 3 - Quizvraag
'smachten naar' Mijn ouders smachten naar rust in het huis.
A
Eisen naar
B
Verlangen naar
C
Vragen om
D
Willen naar
Slide 4 - Quizvraag
'barricade' De golvende mensenmassa duwde de barricade omver.
A
Loopgraaf
B
Uitkijktoren
C
Straatversperring
D
Kern van de aarde
Slide 5 - Quizvraag
'contract' Dit stond niet in mijn contract.
A
Band
B
Aanraking
C
Vriendin, vriend
D
Overeenkomst
Slide 6 - Quizvraag
'mededeling' De zangeres maakte een mededeling na haar concert.
A
Uitroep
B
Bekendmaken van informatie
C
Boodschappenlijstje
D
Noodkreet
Slide 7 - Quizvraag
Welk woord is juist
gespeld?
Slide 8 - Tekstslide
Ik vind mijn buurvrouw best ...
A
arogant
B
arroggant
C
arrogant
D
aroggant
Slide 9 - Quizvraag
Mijn zus vergat haar ... in de auto.
A
zonebril
B
zonnebril
C
zonnenbril
D
zonbril
Slide 10 - Quizvraag
De baby was veel ... en had veel ...
A
gegroeid, geleerd
B
gegroeidt, geleerdt
C
gegroeit, geleerd
D
gegroeid, geleert
Slide 11 - Quizvraag
De klas moet zich gaan ... voor de Cito.
A
foccussen
B
focussen
C
foccussen
D
focusen
Slide 12 - Quizvraag
De ... is volgens mij kapot, er staat dat het 30°C is in huis.
A
thermomether
B
thermometer
C
termometer
D
termomether
Slide 13 - Quizvraag
Grammatica
Slide 14 - Tekstslide
Strompelend lopen de kinderen naar huis. Welk woord is een onvoltooid deelwoord?
A
Strompelend
B
lopen
C
huis
D
kinderen
Slide 15 - Quizvraag
De thee is gezet. De ... thee?
A
gezete
B
gezette
C
gezetde
D
gezetten
Slide 16 - Quizvraag
Ga jij ook graag naar het zwembad in de zomer? Welk woord is een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
naar
C
de
D
Ga
Slide 17 - Quizvraag
De oude vrouwen willen de zwerver een muntje geven. Wat is het gezamenlijk het werkwoordelijke gezegde?
A
willen een muntje geven
B
De oude vrouwen
C
willen de zwerver geven
D
willen geven
Slide 18 - Quizvraag
Wat kost een tweedehands fiets? Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
fiets
B
tweedehands
C
Wat
D
kost
Slide 19 - Quizvraag
Cito oefentoets deel 2
Rekenen
Slide 20 - Tekstslide
Jan tilde vorige week een gewicht van 12 kilo. Hij tilt vandaag 1/6 meer dan vorige week.
A
15 kilo
B
16 kilo
C
14 kilo
D
13 kilo
Slide 21 - Quizvraag
5 vrienden gaan met zijn allen een avondje naar de bioscoop. Daarna drinken ze ook nog wat. De totaalrekening van de avond is € 127,50. Ze besluiten de rekening eerlijk te verdelen.
Hoeveel moet ieder per persoon betalen?
A
€ 25,05
B
€ 25,50
C
€ 25,25
D
€ 25,20
Slide 22 - Quizvraag
Voor de familie Sanders is het jaar goed begonnen. In de loterij wonnen zij € 7.770.000,08. Wat past er het best bij?
A
7 1/4 miljoen
B
7,8 ton
C
7 3/4 miljoen
D
7 3/4 honderdduizend
Slide 23 - Quizvraag
Reken schattend
42 x € 19,25
A
€ 8,-
B
€ 80,-
C
€ 800,-
D
€ 8000,-
Slide 24 - Quizvraag
Een lamp kost € 280. Je krijgt 30 procent korting. Hoeveel euro korting krijg je?
A
98 euro
B
59 euro
C
109 euro
D
84 euro
Slide 25 - Quizvraag
Jan-Simon heeft € 5000,- op zijn bankrekening staan. Hij koopt 50 kaartjes van € 25,- voor een popconcert.
Hoeveel heeft hij hierna op zijn rekening staan?
A
€ 6250,-
B
€ 2575,-
C
€ 3575,-
D
€ 3750,-
Slide 26 - Quizvraag
Iemand bestelt bij een bedrijf 1.500 glazen voor een feestje. In één doos passen 24 glazen. Hoeveel dozen zijn er ongeveer gekocht?
A
50
B
73
C
70
D
63
Slide 27 - Quizvraag
Een camera kost € 120. Je krijgt 80 procent korting. Hoeveel euro korting krijg je?
A
10 euro
B
144 euro
C
182 euro
D
96 euro
Slide 28 - Quizvraag
170 x 70
A
11.800
B
11.900
C
12.000
D
14.000
Slide 29 - Quizvraag
Fatima doet 2/5 liter melk in een kom. Daarna doet ze er 250 gram bloem bij. Na het roeren voegt ze nog 3/10 liter melk toe. Hoeveel liter melk voelt Fatima in totaal toe?
A
5/10 liter
B
5/15 liter
C
3/5 liter
D
7/10 liter
Slide 30 - Quizvraag
De kwark kost in de winkel 0,55 cent per 250 gram. Wat kost een kilo kwark?
A
2 euro
B
1,10 euro
C
2,20 euro
D
2,25 euro
Slide 31 - Quizvraag
Martijn heeft 100 munten van 0,10 cent gespaard. Hij wisselt deze munten om voor munten van 0,20 cent. Hoeveel munten van 0,20 cent krijgt Martijn?
A
25 munten
B
100 munten
C
50 munten
D
20 munten
Slide 32 - Quizvraag
Een schoolplein is 298 tegels lang en 51 tegels breed. Hoeveel tegels liggen er in totaal ongeveer op het schoolplein?