NL DVL 2.1.4. - Opbouw en kritisch lezen

Na deze les
- weet je hoe een tekst is opgebouwd;
- kun je verbanden leggen tussen zinnen en alinea's;

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Na deze les
- weet je hoe een tekst is opgebouwd;
- kun je verbanden leggen tussen zinnen en alinea's;

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Terugblik
Uitleg tekstopbouw en tekstverbanden 
Kniptekst
Examencoach

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de tekstdoelen naar de juiste teksten. Je houdt er 2 over.
Amuseren
Overtuigen
Informeren
Waarschuwen
Activeren
Adviseren
Instrueren

Slide 3 - Sleepvraag

Aandacht van lezer trekken
Inleiding
Kern

Slot
Bevat vaak een conclusie, samenvatting of oproep
Onderwerp wordt duidelijk
Vaak verwijzing naar begin van de tekst
Verschillende kanten van onderwerp komen aan de orde

Slide 4 - Sleepvraag

Tekstverbanden

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 7 - Sleepvraag

Kniptekst
1. Zet de alinea's in de juiste volgorde.

2. Klaar? Ga met de persoon naast je (op afstand :)) vergelijken. 

3. Pas eventueel je volgorde aan. 

4. Beantwoord de vragen op het stencil



Slide 8 - Tekstslide

Bespreken

Slide 9 - Tekstslide

Hoe is de standaardopbouw van een tekst?

Slide 10 - Open vraag

Vandaag
Feiten & meningen


Slide 11 - Tekstslide

Na de deze les:
- kun je feiten van meningen onderscheiden;
- kun je de bedoeling van een schrijver herkennen.

Slide 12 - Tekstslide

Planning
Uitleg
Opdracht feiten en meningen (klassikaal)
Opdracht (individueel)
Examencoach

Slide 13 - Tekstslide

Feiten en meningen
Feit
Objectief. Je kunt bewijzen of ze waar of niet waar zijn. 
Mening
Subjectief. Je kunt het ermee eens of oneens zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Mening en feit onderscheiden
Als je na een uitspraak kunt zeggen:
'Ja, maar dat vind jij, daar denk ik anders over.' = mening
'Ik kan controleren of dit wel/niet klopt'= feit

Mening: ik vind..., volgens Pietje..., 
Feit: uit onderzoek is gebleken dat...

Slide 16 - Tekstslide

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quizvraag

In sommige huurcontracten staat dat je geen huisdieren mag hebben.
A
Mening
B
Feit

Slide 18 - Quizvraag

Dat zouden ze in alle huurcontracten moeten zetten.
A
Mening
B
Feit

Slide 19 - Quizvraag

Smaken verschillen.
A
Mening
B
Feit

Slide 20 - Quizvraag

Argumenten herkennen
Discotheken moeten -ondanks corona- weer open. 

Waarom vindt de spreker dit?


Argumenten herkennen
Herken argumenten aan signaalwoorden; want, omdat, vanwege, daarom, aangezien, dus.

Slide 21 - Tekstslide

Wees kritisch! 
Wat vind ik van de argumenten? 
Klopt het wel wat de ander zegt? Waar komt de informatie vandaan?
Ben ik het ermee eens? 


Feit als mening??
'Rijlessen zijn veel te duur'
Lijkt op een feit, maar is een mening. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Hoe kun je feiten van meningen onderscheiden?

Slide 24 - Open vraag

Volgende les 
Aantekeningen maken
Samenvatten
Oefenen met tijdsdruk

Slide 25 - Tekstslide